ECLI:NL:RVS:2022:891

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
202201309/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

Op 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 21 juni 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, die op 28 februari 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat op het hoger beroep was beslist en om opvang en verstrekkingen te ontvangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling al rechtmatig verblijf had in Nederland, aangezien haar eerder op 21 maart 2019 een verblijfsvergunning asiel was verleend, geldig tot 26 februari 2024. Hierdoor was er geen terugkeerbesluit uitgevaardigd door de staatssecretaris. Gelet op deze omstandigheden concludeerde de voorzieningenrechter dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

De voorzieningenrechter, mr. M. Soffers, stelde vast dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 24 maart 2022.

Uitspraak

202201309/2/V2.
Datum uitspraak: 24 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 28 februari 2022 in zaak nr. NL21.11522 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       De vreemdeling heeft al rechtmatig verblijf in Nederland, omdat haar bij besluit van 21 maart 2019 een verblijfsvergunning asiel is verleend krachtens artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Deze vergunning is geldig tot 26 februari 2024. De staatssecretaris heeft daarom ook geen terugkeerbesluit uitgevaardigd.
3.       Gelet op het voorgaande heeft de vreemdeling geen belang bij de beoordeling van het verzoek.
4.       Het verzoek van de vreemdeling wordt afgewezen.
5.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022
307-984