ECLI:NL:RVS:2022:883
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 24 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 17 mei 2018. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde hun bezwaren op 18 augustus 2020 ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 15 januari 2021 de beroepen ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. K.P.E. van Tulden, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2022. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.