ECLI:NL:RVS:2022:879

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
202106210/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Soedan, had op 12 november 2020 een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris opnieuw werd afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 9 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Soedan vreest voor vervolging en een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege haar vermeende deelname aan politieke activiteiten tegen de Soedanese autoriteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak op 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de risico's voor politieke activisten in Soedan en dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet doen naar deze risico's.

In de uitspraak van 23 maart 2022 heeft de Raad van State het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbankuitspraak van 9 september 2021 is vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris van 12 november 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

202106210/1/V2.
Datum uitspraak: 23 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 september 2021 in zaak nr. NL20.21115 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 9 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is afkomstig uit Soedan en heeft aan haar asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat zij bij terugkeer naar Soedan vreest voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege een toegedichte deelname aan politieke activiteiten gericht tegen de Soedanese autoriteiten.
2.       Bij uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, heeft de Afdeling overwogen dat op dit moment onduidelijk is wat in Soedan de risico’s zijn voor politieke activisten, en dat de staatssecretaris daar opnieuw onderzoek naar moet doen. Gelet op deze omstandigheden zal de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaren, zodat de staatssecretaris opnieuw de aanvraag van de vreemdeling moet beoordelen en daarbij de resultaten van zijn onderzoek kan betrekken.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 12 november 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 september 2021 in zaak nr. NL20.21115;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 12 november 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022
363-936