ECLI:NL:RVS:2022:879
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Soedan, had op 12 november 2020 een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris opnieuw werd afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 9 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Soedan vreest voor vervolging en een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege haar vermeende deelname aan politieke activiteiten tegen de Soedanese autoriteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak op 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de risico's voor politieke activisten in Soedan en dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet doen naar deze risico's.
In de uitspraak van 23 maart 2022 heeft de Raad van State het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbankuitspraak van 9 september 2021 is vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris van 12 november 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.