ECLI:NL:RVS:2022:803
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 30 juli 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 22 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen geconstateerd dat de vreemdeling een verzoek heeft ingediend om te voorkomen dat hij wordt uitgezet en om opvang en verstrekkingen te ontvangen. Gezien de omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen, zoals eerder is gedaan in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RVS:2019:457). De staatssecretaris is bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 759,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt het belang van het treffen van voorlopige voorzieningen in asielzaken, vooral in situaties waarin de uitzetting van een vreemdeling op het spel staat, totdat er een definitieve beslissing is genomen in het hoger beroep.