ECLI:NL:RVS:2022:703

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
202102090/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake omgevingsvergunning voor uitweg in Zaandam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2021, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 29 juli 2019 niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit betrof een omgevingsvergunning die op 22 februari 2019 was verleend voor het aanleggen van een uitweg op een locatie in Zaandam. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen procesbelang had, omdat de omgevingsvergunning op 29 september 2020 door het college was ingetrokken. In hoger beroep stelt [appellant] dat hij wel degelijk procesbelang heeft, omdat hij een inhoudelijk oordeel van de Afdeling nodig heeft om in overleg te treden met het college over de verleende vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 februari 2022. Tijdens de zitting is [appellant] verschenen, vergezeld van een gemachtigde, en het college was vertegenwoordigd door mr. C.J. Loggen-ten Hoopen en S. Slot. De Afdeling overweegt dat, omdat de uitritvergunning is ingetrokken, de eerdere besluiten voor [appellant] geen betekenis meer hebben. De bestuursrechter hoeft een hoger beroep alleen te beoordelen als de indiener een actueel en reëel belang heeft. Aangezien dit belang is vervallen, heeft [appellant] geen recht op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.

Uitspraak

202102090/1/R1.
Datum uitspraak: 9 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2021 in zaak nr. 19/3942 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2019 heeft het college met toepassing van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een uitweg op de locatie aan het [locatie 1] aan de achterzijde van [locatie 2] te Zaandam.
Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 22 februari 2019 ongegrond verklaard.
Bij de uitspraak van 11 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 29 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Het college en [partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft het beroep ter zitting behandeld op 2 februari 2022, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. Loggen-ten Hoopen, advocaat te Hoofddorp, en, via een videoverbinding, S. Slot, zijn verschenen. Voorts is [partij A] gehoord.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 11 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 29 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de op 22 februari 2019 verleende uitritvergunning bij besluit van 29 september 2020 door het college is ingetrokken. Daardoor heeft [appellant] volgens de rechtbank geen belang meer bij een uitspraak. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang heeft bij een verdere beoordeling van het besluit van 29 juli 2019.
2.       [appellant] voert in hoger beroep aan dat hij wel procesbelang heeft. Voor de dossiervorming is het van groot belang om te weten of de vergunning van 22 februari 2019 op de juiste gronden is verleend, zo stelt hij. Met een inhoudelijk oordeel van de Afdeling op zijn hoger beroep kan hij in overleg treden met het college, zoals [appellant] ter zitting heeft verduidelijkt. [appellant], die in de afgelopen periode veel procedures heeft gevoerd over kwesties die de gemeente Zaanstad betreffen, stelt dat die gemeente niet alleen hem maar alle omwonenden tegenwerkt. Zo verdwijnen er volgens hem belangrijke dossierstukken en houdt het college zich niet aan wettelijke beslistermijnen.
3.       Omdat de uitritvergunning is ingetrokken, hebben de besluiten van 22 februari 2019 en 29 juli 2020 voor [appellant] geen betekenis meer. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:249) hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan alleen te beoordelen als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, hoeft de bestuursrechter geen uitspraak te doen alleen wegens de principiële betekenis daarvan. [appellant] heeft daarom geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De enkele omstandigheid dat het college volgens [appellant] hoogstwaarschijnlijk fouten heeft gemaakt bij de besluitvorming en dat hij daarom hecht aan een inhoudelijk oordeel, maakt niet dat hij toch belang heeft bij een oordeel van de rechter. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek aan procesbelang.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van 11 maart 2021 moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022
195-209.