ECLI:NL:RVS:2022:694

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
202102405/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing standplaatsvergunning voor verkoopwagen in Epe

In deze zaak heeft [appellant] op 21 november 2018 een standplaatsvergunning aangevraagd voor een verkoopwagen op de hoek van de Dellenweg en de Renderklippenweg in Epe. Het college van burgemeester en wethouders van Epe heeft deze aanvraag op 6 december 2018 afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en omdat de locatie niet was aangewezen voor het innemen van standplaatsen. Het college heeft aangegeven dat regulering van het aantal standplaatsen noodzakelijk is om overlast en aantasting van het uiterlijk aanzien te voorkomen. De aangevraagde locatie viel niet binnen de aangewezen gebieden voor standplaatsen.

In een later besluit op 16 september 2019 heeft het college de motivering van de afwijzing aangepast, waarbij werd gesteld dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Epe", dat alleen een kiosk toestaat op die locatie. De rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 4 maart 2021 het standpunt van het college onderschreven en het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 februari 2022 heeft [appellant], bijgestaan door mr. G.R.R. Knarren, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de locatie al bijna 60 jaar als standplaats is gebruikt en dat zijn verkoopwagen voldoet aan de eisen van een kiosk. Hij stelde dat de afwijzing van de aanvraag zou leiden tot concurrentieverstoring en in strijd zou zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de beoogde locatie niet was bestemd voor een standplaats en dat [appellant] niet voldoende had onderbouwd waarom er sprake zou zijn van concurrentieverstoring. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

202102405/1/A3.
Datum uitspraak: 9 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Epe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2021 in zaak nr. 19/5844 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2018 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een standplaatsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 februari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.R.R. Knarren, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.R. van den Berg en J.S.H. Pampiermole, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 21 november 2018 een standplaatsvergunning aangevraagd voor een verkoopwagen op de hoek van de Dellenweg en de Renderklippenweg in Epe. Hij heeft sinds 1980 vergunning gehad voor die locatie, gelegen naast een hertenkamp. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat deze niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. Volgens het college is regulering van het aantal standplaatsen gewenst omdat een overmaat van standplaatsen kan leiden tot overlast en aantasting van het uiterlijk aanzien. Daarom is een aantal locaties aangewezen, waar het innemen van standplaatsen is toegestaan. De hoek van de Dellenweg en de Renderklippenweg is geen aangewezen locatie.
1.1.    In het besluit van 16 september 2019 heeft het college de motivering van de afwijzing in die zin gewijzigd, dat de aanvraag is afgewezen wegens strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Epe". Dat bestemmingsplan laat ter plaatse alleen een verkooppunt toe, in de vorm van een kiosk. Een standplaats met een verkoopwagen past niet in het bestemmingsplan.
2.       De rechtbank heeft het standpunt van het college dat het bestemmingsplan op de beoogde locatie geen standplaats toelaat, onderschreven. Het college heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Beoordeling
3.       [appellant] betoogt dat de plek waar hij standplaats wil innemen, bijna 60 jaar een standplaatslocatie is geweest. Deze standplaats is volgens hem toegestaan op grond van het geldende gemeentelijke beleid. Zijn verkoopwagen is verankerd met betonnen poten en voldoet aan de vorm van een kiosk, waardoor er geen strijd is met het bestemmingsplan. Door afwijzing van de aanvraag wordt de concurrentie ter plaatse verstoord, waardoor artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de mededingingsregels van de Europese Unie en Nederland in het geding zijn.
3.1.    Ingevolge artikel 5:18, tweede lid, onder a, van de APV, weigert het college de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan. In artikel 16.1, onder h, van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Epe" is bepaald dat de voor Natuur - Bos aangewezen gronden bestemd zijn voor dagrecreatie, een hertenkamp en een kiosk ter plaatse van de aanduiding "dagrecreatie". In artikel 1.57 is bepaald dat een kiosk een gebouw is met een beperkte oppervlakte ten dienste van de dagrecreatie, bestemd voor kleinschalige detailhandel in snacks, drinkwaren, strandartikelen en aanverwante producten. In artikel 1.43 is bepaald dat een gebouw elk bouwwerk is, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
3.2.    In de regels van het bestemmingsplan is de beoogde locatie slechts bestemd voor dagrecreatie, een hertenkamp en een kiosk. Een standplaats is niet genoemd en kan ook niet op een lijn worden gesteld met een kiosk. Voor een kiosk op de hoek van de Dellenweg en Renderklippenweg is een omgevingsvergunning voor bouwen nodig. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant], als hij op de beoogde locatie een kiosk wil bouwen, geen standplaatsvergunning, maar een omgevingsvergunning moet aanvragen. Het college heeft daarom de aanvraag terecht afgewezen.
3.3.    Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Deze bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
3.4.    [appellant] heeft niet gemotiveerd waarom sprake is van concurrentieverstoringen en waarom dit in strijd zou zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol. Hij heeft ook niet toegelicht welke Europese en Nederlandse mededingingsregels in het geding zijn. De Afdeling ziet geen grond voor het standpunt van [appellant], dat sprake is van strijd met het Eerste Protocol of mededingingsregels.
3.5.    Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022
176-990