ECLI:NL:RVS:2022:692

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
202007153/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van besluit inzake locatie voor ondergrondse restafvalcontainer in Den Helder

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 maart 2022 uitspraak gedaan over het beroep van de Belangenvereniging Indische Buurt tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Helder. De zaak betreft de aanwijzing van locatie PC53 voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC). In een eerdere tussenuitspraak van 20 oktober 2021 werd het college opgedragen om het gebrek in het besluit van 11 september 2020 te herstellen. De Belangenvereniging stelde dat het college geen plattegrond had overgelegd met de loopafstanden, wat essentieel was voor de beoordeling van de streefafstand van 250 meter tussen woningen en de dichtstbijzijnde inzamelvoorziening.

Na de tussenuitspraak heeft het college aanvullende motivering gegeven en een plattegrond overgelegd, waaruit bleek dat de grootste loopafstand 243,57 meter was, wat binnen de gestelde streefafstand valt. De Belangenvereniging betoogde echter dat de grootste loopafstand volgens haar meting 250 meter was, maar de Afdeling oordeelde dat het college overtuigend had aangetoond dat de locatie voldeed aan de streefafstand. De Afdeling concludeerde dat het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek had hersteld en verklaarde het beroep gegrond.

De uitspraak vernietigde het besluit van 11 september 2020, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Dit betekent dat het plaatsingsplan voor de ORAC op locatie PC53 van kracht blijft. De Afdeling oordeelde ook dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.

Uitspraak

202007153/2/R1.
Datum uitspraak: 9 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Belangenvereniging Indische Buurt, gevestigd te Den Helder (hierna: de Belangenvereniging),
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2337, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van die tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 11 september 2020 dat betrekking heeft op de aanwijzing van locatie PC53 als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) te herstellen en de Afdeling alsmede de Belangenvereniging de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 26 november 2021 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak een aanvullende motivering gegeven waarom de aanwijzing van locatie PC53 voldoet aan de door het college gehanteerde streefafstand van 250 meter tussen woning en de dichtstbijzijnde inzamelvoorziening.
Bij brief van 3 januari 2022 heeft de Belangenvereniging haar zienswijze ingediend op de aanvullende motivering van het college.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat wat betreft locatie PC53 de Belangenvereniging terecht heeft gesteld dat het college met het nadere stuk van 17 augustus 2021 geen plattegrond heeft overgelegd met de loopafstanden. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college met de enkele stelling dat aan de streefafstand wordt voldaan en dat de woning van [partij], de vertegenwoordiger van de Belangenvereniging, op een afstand van 117,70 meter ligt, niet goed heeft gemotiveerd of ten aanzien van deze locatie aan de door het college gehanteerde streefafstand van 250 meter wordt voldaan. De verwijzing van het college naar de eerder overgelegde situatietekening van locatie PC53 is daarvoor ontoereikend. De conclusie is dat het college het aanwijsbesluit voor locatie PC53 onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.       Het college heeft in de aanvullende motivering gesteld dat het de afstand tussen de percelen en locatie PC53 heeft berekend en het heeft daartoe een plattegrond overgelegd met de loopafstanden. De grootste loopafstand is 243,57 meter en dus minder dan 250 meter. De loopafstanden van perceel naar PC53 voor alle woonhuisaansluitingen voldoen daarom aan de streefafstand van maximaal 250 meter, aldus het college.
3.       De Belangenvereniging betoogt dat de grootste loopafstand volgens haar meting 250 meter is, maar dat hier 15 meter bij opgeteld moet worden. Dit omdat huishoudelijk afval niet op de erfgrens wordt bewaard.
3.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college overtuigend heeft gemotiveerd dat locatie PC53 voldoet aan de door het college gehanteerde streefafstand van 250 meter tussen woningen en de dichtstbijzijnde inzamelvoorziening. Volgens de door het college gehanteerde uitgangspunten ziet de streefafstand op de afstand tussen een woning en dichtstbijzijnde inzamelvoorziening. De Afdeling ziet daarin geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college voor de berekening van de afstand voortuinen en erven had moeten meenemen, zoals de Belangenvereniging lijkt te veronderstellen. Het college heeft bij de berekening voor de afstand van een woning tot een inzamelvoorziening terecht de afstand van het perceel waarop de woning staat tot de inzamelvoorziening gehanteerd.
Het betoog faalt.
4.       In de door de Belangenvereniging ingediende zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, heeft de Belangenvereniging betoogd dat de Afdeling zou moeten terugkomen op verschillende in de tussenuitspraak gegeven oordelen. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van in de tussenuitspraak gegeven oordelen. Een zeer uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. De fase na het toepassen van de bestuurlijke lus, waarin door appellanten een zienswijze naar voren kan worden gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld, is niet bedoeld om eerder verworpen betogen opnieuw aan te voeren of nader toe te lichten. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen.
Er is dus geen aanleiding terug te komen van in de tussenuitspraak gegeven oordelen.
5.       De conclusie is dat het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 4.2 en onder 8.1, wat locatie PC53 betreft, is overwogen is het beroep gegrond. Het besluit van 11 september 2020 dat betrekking heeft op de aanwijzing van locatie PC53 dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Aangezien het college de motivering van het besluit van 11 september 2020 bij brief van 26 november 2021 heeft aangevuld en het geconstateerde gebrek daarmee is hersteld, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 september 2020 in stand blijven.
Dit betekent dat het plaatsingsplan van kracht blijft en dat de ORAC op locatie PC53 kan worden geplaatst. Ten aanzien van de locaties PC07 tot en met PC12 en PC52, PC54 en PC55 is in de tussenuitspraak overwogen dat het college deze locaties in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC’s, zodat ook daar de ORAC’s kunnen worden geplaatst.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 11 september 2020, kenmerk 2020-051370, dat betrekking heeft op de aanwijzing van locatie PC53 voor de plaatsing van een ORAC;
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Helder aan de Belangenvereniging Indische Buurt het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022
855