ECLI:NL:RVS:2022:676

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
202103895/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran

Op 8 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 11 juni 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 mei 2021 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdelingen stelden dat zij bij terugkeer naar Iran risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling vanwege hun afvalligheid of atheïsme.

In de uitspraak van de Raad van State werd overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of de vreemdelingen daadwerkelijk risico lopen bij terugkeer naar Iran. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de afvalligheid van de vreemdelingen geloofwaardig had geacht, wat betekent dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de situatie van de vreemdelingen in Iran.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.

Uitspraak

202103895/1/V2.
Datum uitspraak: 8 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 juni 2021 in zaken nrs. NL21.7295, NL21.7297 en NL21.7299 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 mei 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 juni 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig is geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Omdat de staatssecretaris de afvalligheid van de vreemdelingen in deze zaak geloofwaardig heeft geacht, moet de staatssecretaris opnieuw onderzoeken en beoordelen of de vreemdelingen een risico lopen bij terugkeer naar Iran.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 6 mei 2021 worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdelingen verder in hoger beroep en beroep hebben aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 juni 2021 in zaken nrs. NL21.7295, NL21.7297 en NL21.7299;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 6 mei 2021, V-[…], V-[…] en V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022
309-987