ECLI:NL:RVS:2022:499

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
202101529/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag op basis van justitiële gegevens uit België

Op 16 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn van vijf jaar zeven keer strafrechtelijk is veroordeeld in België, onder andere voor afpersing en diefstal. De rechtbank Amsterdam had eerder de afwijzing van de minister bevestigd, en [appellant] ging hiertegen in hoger beroep.

De minister baseerde zijn besluit op gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS), waaruit bleek dat [appellant] meerdere veroordelingen had. [appellant] betoogde dat de gegevens in het JDS onjuist waren en dat de minister de brongegevens moest verstrekken. De Raad van State oordeelde echter dat de minister rechtmatig op de justitiële gegevens mocht afgaan, mits de delictsomschrijvingen duidelijk waren. De rechtbank had terecht overwogen dat de stelling van [appellant] dat hij nooit gedetineerd was, geen afbreuk deed aan de juistheid van de gegevens in het JDS.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De minister was niet verplicht om de brongegevens te overleggen, en [appellant] had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de justitiële gegevens in te zien of te rectificeren. De uitspraak benadrukt het belang van de justitiële documentatie in het besluitvormingsproces van de minister en de mogelijkheden voor betrokkenen om hun gegevens te controleren en aan te passen.

Uitspraak

202101529/1/A3.
Datum uitspraak: 16 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2021 in zaak nr. 20/3291 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2020 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 2 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2021, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. K.W. Hau, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft een aanvraag gedaan voor een VOG, die hij nodig heeft om een chauffeurskaart te kunnen krijgen. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) blijkt dat [appellant] binnen de terugkijktermijn van vijf jaar zeven keer strafrechtelijk is veroordeeld in België. De delicten waarvoor hij is veroordeeld betreffen afpersing met verzwarende omstandigheden, diefstal en meerdere overtredingen van de verkeerswetgeving. Voor deze gepleegde feiten heeft [appellant] geldboetes en gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Ook is zijn rijbewijs meerdere keren geschorst. Buiten de terugkijktermijn is [appellant] in de jaren 2008, 2010, 2012, 2013 en 2015 ook met de Centrale autoriteit van België in aanraking gekomen wegens meerdere drugs- en verkeersdelicten.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister mocht afgaan op de justitiële gegevens zoals die in het JDS zijn vastgelegd en zijn besluit daarop mocht baseren. De stelling van [appellant] dat hij nooit gedetineerd heeft gezeten, brengt hierin volgens de rechtbank geen verandering.
Wettelijk kader
2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister mocht afgaan op de gegevens in het JDS. Hij voert aan dat de gegevens in het JDS niet juist zijn en uit het buitenland komen. Volgens [appellant] moet de minister de brongegevens verstrekken.
3.1.    Ingevolge artikel 37 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens worden de van een centrale autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie ontvangen gegevens die betrekking hebben op de onherroepelijke veroordeling wegens een strafbaar feit van een Nederlandse onderdaan en van de nadien met betrekking tot die veroordeling genomen maatregelen ten aanzien van die onderdaan, opgeslagen in de justitiële documentatie. Uit de nota van toelichting (Stb. 2012, 130) volgt dat dit artikel onderdeel is van de implementatie van Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB 2009, L 93). Op grond van dit kaderbesluit is de centrale autoriteit van een lidstaat verplicht om, als op haar grondgebied strafrechtelijke veroordelingen zijn uitgesproken jegens onderdanen van andere lidstaten, die andere lidstaten zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van die veroordelingen, zoals zij in het strafregister zijn vermeld. Dit is de grondslag voor de uitwisseling van justitiële gegevens tussen België en Nederland. De gegevens van [appellant] die uit België komen, maken op deze manier deel uit van de Nederlandse justitiële documentatie.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 4 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0287, mag de minister afgaan op de justitiële gegevens zoals die in het JDS zijn vastgelegd en mag hij daarop zijn oordeel baseren, mits uit de delictsomschrijving duidelijk is om welke gedraging het gaat.
De enkele stelling van [appellant] dat hij niet gedetineerd is geweest, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het JDS. Nu duidelijk is om welke delictsomschrijvingen het in deze zaak gaat en [appellant] niet heeft toegelicht waarom de in het JDS voorkomende justitiële gegevens onjuist zouden zijn, mocht de minister de weigering mede op die gegevens baseren. De minister was om dezelfde reden niet gehouden om de brongegevens over te leggen.
3.3.    Als [appellant] de justitiële gegevens wil inzien, dan kan dat op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De minister heeft in zijn besluit van 13 mei 2020 [appellant] hierop gewezen en uitgelegd welke stappen hij daarvoor dient te nemen. Op grond van artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan hij een verzoek indienen om de onjuiste gegevens te rectificeren en onvolledige gegevens aan te vullen. Ook hierop heeft de minister hem gewezen. [appellant] heeft van deze mogelijkheden geen gebruikgemaakt.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022
640-990
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 18
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van Onze Minister binnen vier weken uitsluitsel te verkrijgen over de al dan niet verwerking van hem betreffende justitiële gegevens en, wanneer dat het geval is, om die justitiële gegevens in te zien en om de volgende informatie te verkrijgen:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorie van de gegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende justitiële gegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om verbetering, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. alle beschikbare informatie over de oorsprong van de verwerking van hem betreffende justitiële gegevens.
2. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm over de verwerking van de betrokkene betreffende justitiële gegevens, tenzij hij weigert een mededeling te doen. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
Artikel 22
1. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende justitiële gegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, onvolledige justitiële gegevens te laten aanvullen. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[…]
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 37
De van een centrale autoriteit van een andere lidstaat ontvangen gegevens die betrekking hebben op de onherroepelijke veroordeling wegens een strafbaar feit van een Nederlandse onderdaan en van de nadien met betrekking tot die veroordeling genomen maatregelen ten aanzien van die onderdaan, worden opgeslagen in de justitiële documentatie.