202105185/1/A2.
Datum uitspraak: 16 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2021 in zaak nr. 20/5682 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft het CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2020 herroepen en [appellante] een uitkering uit het schadefonds van € 2.500,00 toegekend.
Bij uitspraak van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Op 8 april 2019 heeft [appellante] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Niet in geschil is dat zij op 12 november 2013 met een mes is bedreigd en fysiek geweld in de vorm van schoppen, slaan, op de grond en tegen een muur gooien en verwurging heeft ondervonden en dat zij kort na dit geweldsmisdrijf in een psychose is geraakt.
regelgeving
2. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3. De CSG heeft bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteert de CSG beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
4. In de in dit geval toepasselijke Letsellijst van 1 juli 2019 is vermeld dat deze lijst een indicatie geeft welk letsel als ernstig wordt beschouwd en welke uitkering hierbij past. De ernst van het opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf is gepleegd, bepalen welke letselcategorie van toepassing is. Het vaste bedrag dat bij die letselcategorie hoort, is dan de uitkering die de CSG aan het slachtoffer verstrekt. Hierbij geldt als uitgangspunt: hoe ernstiger het letsel, hoe hoger de letselcategorie en de bijbehorende uitkering.
De Letsellijst bestaat uit een eerste deel voor fysiek letsel en een tweede deel voor psychisch letsel.
In het tweede deel is onder 2A door middel van een lijst uiteengezet bij welke geweldsmisdrijven de CSG zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie hierbij past. Volgens deze lijst valt rechtstreekse bedreiging met een mes, eventueel met fysiek geweld of het toebrengen van oppervlakkige snij- of steekverwondingen, in letselcategorie 2 en valt rechtstreekse bedreiging met een mes, naar de aard en gevolgen ernstiger dan categorie 2, bijvoorbeeld met een zware mishandeling of het toebrengen van snij- of steekverwonding(en) waarbij inwendige organen en/of vitale structuren zijn geraakt, in letselcategorie 3.
In het tweede deel is onder 2B is uiteengezet hoe de CSG in alle overige gevallen op basis van medische informatie beoordeelt of het opgelopen psychisch letsel voldoende ernstig is om voor een uitkering in aanmerking te komen en welke letselcategorie hierbij past.
besluitvorming
5. Aan het besluit van 19 oktober 2020 heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellante] het slachtoffer is van rechtstreekse bedreiging met een mes, waarbij zij ook is mishandeld, dat dit geweldsmisdrijf volgens de Letsellijst in letselcategorie 2 valt, dat daarbij een uitkering van € 2.500,00 past en dat met deze uitkering ook wordt voorzien in het overige letsel dat zij heeft opgelopen. Ten aanzien van het psychisch letsel is in dit besluit het volgende vermeld. [appellante] heeft verklaard dat zij meerdere geweldsmisdrijven in haar leven heeft meegemaakt, dat zij al lange tijd in behandeling is bij de GGZ en dat zij na de mishandeling in een psychose is geraakt, waarna zij is opgenomen. Na de opname voelde zij zich een tijd depressief. Uit de medische informatie valt af te leiden dat zij voor meerdere gebeurtenissen in behandeling ging bij een psycholoog. De CSG kan de psychische klachten niet beoordelen, omdat sprake is van multicausaliteit. De behandelingen bij de psycholoog zien op de diverse gebeurtenissen die [appellante] in haar leven heeft meegemaakt. De CSG kan de psychische klachten en de hiervoor gevolgde behandelingen niet enkel toespitsen op de mishandeling van 12 november 2013.
oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit om aan [appellante] een uitkering toe te kennen van € 2.500,00, behorend bij letselcategorie 2, niet onredelijk is. Ter toelichting van dit oordeel heeft zij onder meer het volgende overwogen.
De CSG heeft bij het nemen van een besluit over de hoogte van de uitkering beslissingsruimte. Het besluit van 19 oktober 2020 wordt daarom terughoudend getoetst. De rechtbank acht het beleid van de CSG, als vervat in de Letsellijst, niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist, zodat de CSG van dat beleid heeft kunnen uitgaan.
De CSG heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een uitkering naar letselcategorie 3. Dat zou, gelet op de Letsellijst, anders kunnen zijn in het geval van een zware mishandeling of het toebrengen van snij- of steekverwonding(en), waarbij inwendige organen en/of vitale structuren zijn geraakt, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Voor zover [appellante] betoogt dat het fysieke geweld ten onrechte niet als zware mishandeling, als bedoeld in letselcategorie 3, is aangemerkt, volgt de rechtbank haar daarin niet.
In de omstandigheden dat [appellante] psychische klachten heeft, kort na het geweldsmisdrijf in een psychose is geraakt en inmiddels volledig arbeidsongeschikt is verklaard, heeft de CSG geen aanleiding hoeven zien om [appellante] een uitkering toe te kennen in een hogere letselcategorie.
[appellante] had al psychische klachten vóór het geweldsincident plaatsvond. Die klachten zijn te herleiden tot meerdere oorzaken. De CSG neemt wel aan dat er een verband bestaat tussen het geweldsmisdrijf en het optreden van een psychose bij [appellante]. De CSG heeft in dit verband echter ook gesteld dat het een algemeen aanvaard medisch gegeven is dat geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen voor het ontstaan van een psychose en dat een psychose tot uiting kan komen door een gebeurtenis, maar de precieze oorzaak vaak niet duidelijk wordt. [appellante] heeft de juistheid van deze stelling niet betwist, zodat daarvan wordt uitgegaan. Verder blijkt uit het verslag van het psychiatrisch onderzoek van 27 februari 2015 dat [appellante] heeft verklaard dat zij tevreden is over hoe het gaat, geen klachten meer heeft en zich 100 procent de oude voelt en voldoende energie heeft, aldus de rechtbank.
hoger beroep
7. [appellante] vindt dat zij in aanmerking komt voor een uitkering in letselcategorie 3 van de Letsellijst. Zij voert aan dat zij na de mishandeling in een psychose is geraakt en dat de CSG heeft erkend dat er een verband bestaat tussen het geweldsmisdrijf en de psychose. Zonder de gebeurtenis zou zij niet in een psychose zijn geraakt en de psychose is daarom toe te rekenen aan het misdrijf. Uit de literatuur blijkt dat een psychose zeer ernstig is en blijvende schade aan het brein kan veroorzaken. De vooruitzichten zijn onduidelijk. Dat zij in een later stadium te kennen heeft gegeven dat zij zich goed voelt, zegt niets, omdat zij een sociaal wenselijk antwoord heeft gegeven, maar het in werkelijkheid helemaal niet zo goed met haar gaat.
7.1. Niet in geschil is dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het door de CSG gehanteerde beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is. Volgens dat beleid wordt bij rechtstreekse bedreiging met een mes een uitkering naar letselcategorie 3 toegekend als dit geweldsmisdrijf naar de aard en gevolgen ernstiger is dan letselcategorie 2.
7.2. Uit rechtsoverweging 5.2 van de aangevallen uitspraak valt af te leiden dat de rechtbank vindt dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geweldsmisdrijf naar de aard en gevolgen niet ernstiger is dat letselcategorie 2. [appellante] komt in hoger beroep niet op tegen deze overweging. Het betoog is gericht tegen rechtsoverweging 5.3 van de aangevallen uitspraak.
7.3. Of, zoals [appellante] in hoger beroep stelt, het geweldsmisdrijf een psychose bij haar heeft veroorzaakt, is niet relevant in het kader van onderdeel 2A van de Letsellijst. In dat onderdeel is immers als uitgangspunt gehanteerd dat ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld als het geweldmisdrijf onder de opsomming in het tweede deel van de Letsellijst valt. Dit uitgangspunt geldt dus ook bij rechtstreekse bedreiging met een mes, eventueel met fysiek geweld of het toebrengen van oppervlakkige snij- of steekverwondingen, als bedoeld in letselcategorie 2. Indien een slachtoffer van dit geweldsmisdrijf aannemelijk maakt dat dit misdrijf ook daadwerkelijk tot ernstig psychisch letsel heeft geleid, kan dat, op zichzelf, in het kader van onderdeel 2A van de Letsellijst niet leiden tot een uitkering in een hogere letselcategorie.
Verder valt uit het betoog niet af te leiden dat de CSG haar ten onrechte niet op grond van onderdeel 2B van de Letsellijst een uitkering in een hogere letselcategorie heeft toegekend.
Het betoog slaagt niet.
conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
proceskosten
9. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022
452