202103349/1/A2.
Datum uitspraak: 16 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021 in zaak nr. 20/2565 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Op 16 april 2019 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Aan de aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij slachtoffer is geworden van mishandeling, bedreiging met geweld en stalking door haar buurvrouw en dat zij daardoor lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
regelgeving
2. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3. De CSG heeft bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteert de CSG beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
4. In de in dit geval toepasselijke Beleidsbundel van 1 januari 2019 is onder paragraaf 1.2 (ernstig fysiek of psychisch letsel) onder meer het volgende vermeld.
De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. De CSG vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft.
Bij verschillende geweldsmisdrijven kan de CSG zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet zij op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf. Het gaat om geweldsmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer.
5. In de in dit geval toepasselijke Letsellijst van 1 januari 2019 is vermeld dat deze lijst een indicatie geeft welk letsel als ernstig wordt beschouwd en welke uitkering hierbij past. De ernst van het opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf is gepleegd, bepalen welke letselcategorie van toepassing is. Het vaste bedrag dat bij die letselcategorie hoort, is dan de uitkering die de CSG aan het slachtoffer verstrekt. Hierbij geldt als uitgangspunt: hoe ernstiger het letsel, hoe hoger de letselcategorie en de bijbehorende uitkering.
De Letsellijst bestaat uit een eerste deel voor fysiek letsel en een tweede deel voor psychisch letsel.
In het tweede deel is onder 2A door middel van een lijst uiteengezet bij welke geweldsmisdrijven de CSG zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie hierbij past. Volgens deze lijst valt belaging (stalking), waarbij over een langere periode sprake is van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld, in letselcategorie 2.
In het tweede deel is onder 2B is uiteengezet hoe de CSG in alle overige gevallen op basis van medische informatie beoordeelt of het opgelopen psychisch letsel voldoende ernstig is om voor een uitkering in aanmerking te komen en welke letselcategorie hierbij past. Het is dan belangrijk dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener. De hulpverlener kan met toestemming van het slachtoffer medische informatie over het psychisch letsel aan de CSG geven. Aan de hand van deze informatie bepaalt de CSG of het opgelopen psychisch letsel voldoende ernstig is om voor een uitkering in aanmerking te komen en welke letselcategorie hierbij past. De CSG gebruikt alleen medische gegevens van hulpverleners die bevoegd en bekwaam zijn om een diagnose ten aanzien van psychisch letsel te stellen. Aan deze hulpverleners stelt het Schadefonds daarom de eis dat ze voor het stellen van de diagnose een BIG-registratie of NIP-dienstmerk hebben. Dit zijn bijvoorbeeld GZ-psychologen of psychotherapeuten. Als een diagnose is gesteld door een hulpverlener die hiervoor geen BIG-registratie of NIP-dienstmerk heeft, kan de CSG het psychisch letsel dus niet beoordelen. Dit kan betekenen dat een aanvraag wordt afgewezen of dat een lagere uitkering wordt verstrekt.
besluitvorming
6. In het besluit van 29 oktober 2019 is onder meer vermeld dat de CSG ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen, indien iemand slachtoffer is geworden van stalking, waarbij over een langere periode sprake is van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld. In het geval van [appellant] is hiervan echter niet gebleken. In haar aangiftes heeft zij drie afzonderlijke geweldsincidenten benoemd. De CSG heeft verder geen objectieve informatie waaruit blijkt dat de verdachte gedurende een langere periode stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] en daarbij frequent geweld heeft gebruikt of haar heeft bedreigd met geweld.
Verder is in dit besluit vermeld dat de CSG niet beschikt over objectieve informatie over de door [appellant] gestelde psychische klachten. Uit de door [appellant] toegezonden medische stukken blijkt dat zij voor angst- en spanningsklachten gesprekken met de huisarts en de POH-GGZ (praktijkondersteuner) heeft gehad. Dit is geen psychotherapeut of psycholoog die is ingeschreven in het BIG-register of die het dienstmerk psycholoog of registerpsycholoog NIP heeft.
7. In het besluit van 30 april 2020 heeft de CSG daaraan toegevoegd dat in het geval van [appellant] slechts aanleiding kan bestaan voor het vooronderstellen van ernstig psychisch letsel op grond van stalking als uit objectieve informatie blijkt van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld gedurende een langere periode. [appellant] leeft al geruime tijd in onmin met haar buren en deed aangifte van mishandeling op 16 april 2018 en bedreiging op 17 april 2019. Uit de door haar overgelegde aangiftes valt niet op te maken dat het geweld of bedreiging daarmee stelselmatig plaatsvond. Verder is het aan de aanvrager van een uitkering om de aanvraag te onderbouwen. De CSG heeft op 7 oktober 2019 om aanvullende strafrechtelijke informatie gevraagd. Daarop is geen reactie ontvangen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, waardoor [appellant] zelf niet in staat zou zijn om voornoemde objectieve informatie te verkrijgen of te verstrekken, aldus het besluit van 30 april 2020.
hoger beroep
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in dit geval geen aanleiding is om ernstig psychisch letsel te vooronderstellen. Zij voert aan dat op basis van objectieve informatie aannemelijk is dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, dat zij gedurende een lange periode te maken heeft gehad met frequent fysiek geweld en bedreigingen door haar buurvrouw en dat zij naar aanleiding van het psychisch letsel gedurende een lange periode gesprekken heeft gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de CSG alleen al op basis van de toedracht van het misdrijf - stalking of belaging - moet overgaan tot het toekennen van een uitkering uit het schadefonds.
8.1. [appellant] heeft op 26 april 2018 aangifte gedaan van mishandeling op 16 april 2018. Zij heeft op 25 april 2019 aangifte gedaan van bedreiging op 17 april 2019. In laatstgenoemde aangifte is vermeld dat zij op 3 februari 2019 ook aangifte heeft gedaan van bedreiging.
In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat de CSG zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om ernstig psychisch letsel te vooronderstellen. Uit de door [appellant] verstrekte informatie valt niet af te leiden dat zij met frequent en langdurig fysiek geweld of bedreiging met geweld, als bedoeld in de paragraaf 2A van de Letsellijst, te maken heeft gehad. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het psychisch letsel niet kan worden beoordeeld op grond van de door haar overgelegde medische informatie. Zij voert aan dat in het beleid ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het tekort aan psychologen en de wachtlijsten. Omdat zij op een bepaald moment adequate zorg en hulp nodig had, is zij behandeld door een hulpverlener, niet zijnde een psychotherapeut of psycholoog in de zin van het beleid. Het is haar niet gelukt om haar letsel te laten beoordelen door een psychotherapeut of psycholoog in de zin van het beleid. In het beleid is onvoldoende rekening gehouden met het gegeven dat de wachtlijsten ervoor zorgen dat bepaalde patiënten sneller door andere hulpverleners geholpen kunnen worden. Dit gegeven mag niet te gemakkelijk terzijde worden geschoven. Omdat uit de aangiftes de frequentie van de belaging blijkt en uit de rapportages de zeer lange duur van de behandeling door de hulpverlener, heeft de CSG ten onrechte niet voldaan aan de inspanningsverplichting om deze informatie te beoordelen, aldus [appellant].
9.1. Uit paragraaf 2B van de Letsellijst volgt dat de CSG ten behoeve van het beoordelen van psychisch letsel medische informatie nodig heeft. De diagnose moet zijn gesteld door een hulpverlener met een BIG-registratie of een NIP-dienstmerk. In dit geval is niet aan deze eis voldaan. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van het besluit van 30 april 2020 onder behandeling was van een geregistreerde psycholoog of psychotherapeut. Indien zij, zoals zij in hoger beroep stelt, destijds als gevolg van de wachtlijsten in de zorg buiten haar schuld geen toegang had tot een geregistreerde psycholoog of psychotherapeut, kan dat niet afdoen aan de rechtmatigheid van dat besluit. Daarbij is van belang dat de CSG in de schriftelijke uiteenzetting heeft gewezen op de mogelijkheid om een verzoek om herziening in te dienen als [appellant] alsnog in behandeling gaat bij een hulpverlener met een BIG-registratie of een NIP-dienstmerk. In dat geval kan zij, volgens de CSG, op basis van nieuwe medische informatie de aard en ernst van het letsel opnieuw laten beoordelen.
Het betoog slaagt niet.
conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
proceskosten
11. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022
452