ECLI:NL:RVS:2022:45

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
202004792/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Soedan, heeft op 24 januari 2020 een aanvraag ingediend die is afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 24 augustus 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld. De vreemdeling stelt dat hij in Soedan een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn lidmaatschap van de National Umma Party (NUP), een politieke partij die in de tijd van de regering van Omar Al-Bashir tot de oppositie behoorde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet doen naar de risico's bij terugkeer voor Soedanese vreemdelingen die in Nederland politieke activiteiten hebben verricht. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling geen vrees voor vervolging of risico op ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris is ook vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202004792/1/V2.
Datum uitspraak: 7 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 augustus 2020 in zaak nr. NL20.2872 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 24 augustus 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Voorburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is afkomstig uit Soedan en heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij in Soedan een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn lidmaatschap van de National Umma Party (NUP), een in Soedan actieve politieke partij die in de tijd van de regering van Omar Al-Bashir behoorde tot de oppositie. Deze regering is op 11 april 2019 na een staatsgreep door het Soedanese leger afgezet, waarna op 17 augustus 2019 een transitieregering in Soedan aan de macht is gekomen.
1.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdeling in Soedan al lid was van de NUP, en die partij onder meer hielp met donaties inzamelen en leden werven. Evenmin staat ter discussie dat de vreemdeling, sinds hij in Nederland verblijft, heeft deelgenomen aan activiteiten die de Nederlandse tak van de NUP heeft georganiseerd. Dit volgt uit een door de vreemdeling overgelegde brief van 27 september 2019 van de voorzitter van de Nederlandse tak van de NUP. In hoger beroep gaat het over de vraag of de staatssecretaris terecht het standpunt inneemt dat deze activiteiten voor de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade opleveren als hij terugkeert naar Soedan.
2.       Wat de vreemdeling in de eerste tot en met de vierde grief aanvoert over de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn gestelde problemen in Soedan en de toetsing daarvan door de rechtbank, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       In de vijfde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling gelet op zijn persoonlijke omstandigheden geen vrees voor vervolging of risico op ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt, gegeven de huidige situatie in Soedan.
3.1.    Bij uitspraak van 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2793) heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet doen naar de risico’s bij terugkeer voor Soedanese vreemdelingen die in Nederland politieke activiteiten hebben verricht in oppositie tegen de Soedanese machthebbers in het licht van de situatie onder de transitieregering in dat land. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zal de staatssecretaris ook in deze zaak opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling moeten beslissen en daarbij de resultaten van dat onderzoek moeten betrekken. De staatssecretaris zal daarbij nader moeten ingaan op de aard van de politieke activiteiten die de vreemdeling in Nederland heeft verricht, en de mate waarin dit een risico bij terugkeer oplevert, gegeven de huidige situatie in Soedan.
3.2.    De grief slaagt.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 24 januari 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 augustus 2020 in zaak nr. NL20.2872;
III.      vernietigt het besluit van 24 januari 2020, V-[…];
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2022
363-936