Uitspraak
Datum uitspraak: 9 februari 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak heeft de Raad van State op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant] door de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvraag werd ingediend door mr. S.G. Blasweiler, die niet was ingeschreven met de specialisatie strafrecht. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de aanvraag afgewezen op basis van het beleid dat vereist dat advocaten voor toevoegingen in strafzaken gespecialiseerd moeten zijn in strafrecht. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit beleid rechtvaardigden.
[Appellant] betoogde dat hij geen andere keuze had dan Blasweiler in te schakelen, omdat hij geen strafrechtadvocaat kon vinden en niet over de financiële middelen beschikte om zelf een advocaat te betalen. Hij stelde dat de afwijzing van de toevoeging in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, en dat zijn toegang tot de strafrechter werd belemmerd, in strijd met de artikelen 6 en 13 van het EVRM. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. Het recht op verdediging was gewaarborgd, aangezien [appellant] zich ook zelf had kunnen verdedigen in de strafprocedure.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van specialisatie in het verstrekken van rechtsbijstand en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden.