ECLI:NL:RVS:2022:4010

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
202300074/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, een voorlopige voorziening aangevraagd bij de Raad van State. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 april 2022 deze aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 9 december 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting op 7 januari 2023 niet zou plaatsvinden.

De voorzieningenrechter heeft op 6 januari 2023 uitspraak gedaan. Gezien de termijn van het hoger beroep en de noodzaak om rekening te houden met eventuele later binnenkomende stukken, heeft de voorzieningenrechter besloten om bij wijze van ordemaatregel de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling op 7 januari 2023 achterwege te laten. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 837,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in aanwezigheid van de griffier, mr. J. van de Kolk. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming voor vreemdelingen in asielprocedures en de rol van de voorzieningenrechter in het treffen van voorlopige voorzieningen in dergelijke zaken.

Uitspraak

202300074/3/V3.
Datum uitspraak: 6 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 december 2022 in zaak nr. NL22.7702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 3 januari 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2022 en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zijn uitzetting op 7 januari 2023 achterwege blijft. Omdat de hogerberoepstermijn vandaag verstrijkt en rekening moet worden gehouden met nadien inkomende stukken, treft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening. Na 9 januari 2023 zal de voorzieningenrechter uitspraak doen op het resterende deel van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        treft bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening dat de voorgenomen uitzetting op 7 januari 2023 achterwege blijft;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
347-962