ECLI:NL:RVS:2022:4007

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
202206917/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn inzake ondergrondse containers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, dat op 26 oktober 2022 de locatie BB122 aan de Havikstraat had aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse containers voor glas, papier en PMD-afval. De verzoeker, wonend te Apeldoorn, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ondergrondse containers naast bestaande orac's komen te staan en dat deze containers een grotere capaciteit hebben en minder zichtbaar zijn. Het college heeft aangegeven dat de aangewezen locatie niet te dicht bij woningen ligt en dat er geen kabels of leidingen in de ondergrond aanwezig zijn. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van de gemeente erkend, aangezien de aanleg van de containers al was gestart, maar tijdelijk was stilgelegd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de afstand tot de dichtstbijzijnde woning voldoende is en dat er geen reden is om aan te nemen dat de verkeersveiligheid in het geding is. Ook werd geconcludeerd dat het college niet verplicht was om alternatieve locaties te overwegen, aangezien de gekozen locatie op zichzelf geschikt is. De voorzieningenrechter verwacht dat het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven en heeft bepaald dat het college de proceskosten niet hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202206917/2/R1.
Datum uitspraak: 28 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Apeldoorn,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 28 december 2022 om 12:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter
griffier: mr. F. Dinleyici
Verschenen:
[verzoeker].
Het verzoek richt zich tegen het besluit van 26 oktober 2022 waarbij het college de locatie BB122 aan de Havikstraat ter hoogte van nummer 19 heeft aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse containers voor glas, papier en PMD-afval (plastic, metalen verpakkingen en drankkarton).
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Gronden:
Spoedeisend belang
De gemeente wil snel van start en was ook al van start gegaan, maar heeft de aanleg gedurende deze procedure bij de voorzieningenrechter stilgelegd. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Niet gehouden aan uitgangspunten beleid?
De ondergrondse containers komen naast de orac’s die al in de Havikstraat staan. Volgens het college hebben de ondergrondse containers een grotere capaciteit en zijn deze minder zichtbaar. Verder stelt het college dat de aangewezen locatie niet te dicht bij woningen ligt en dat geen kabels en leidingen in de ondergrond aanwezig zijn. Bij de aangewezen locatie komen de containers weliswaar dichter bij de woningen aan de 1e Johannastraat, maar de afstand tot aan de gevels van de dichtstbijzijnde woning is ruimschoots 5 m. De afstand tot het perceel van [verzoeker] is ongeveer 20 m en er zit nog een gebouw tussen. Er bestaat dus geen grond voor het oordeel dat het college zich in zoverre niet heeft gehouden aan de uitgangspunten van het beleid.
Verkeersveiligheid en parkeren
De ondergrondse containers zijn gepland op een parkeerplaats, zoals gezegd naast al bestaande orac’s. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de verkeersveiligheid onder druk zal komen door plaatsing van de extra containers. Het eventuele risico dat door deze locaties auto’s anders gaan rijden en dan in de smalle straten ten noorden van de locatie terechtkomen is er, maar dat scenario is niet zo voor de hand liggend dat het college daarom had moeten afzien van deze locatie. De parkeerdruk is ook niet zo hoog dat daarom had moeten worden afgezien van het opofferen van enkele parkeerplekken. Dit zijn ook communicerende vaten, zoals [verzoeker] ter zitting erkende, want plaatsing van de containers op een andere plek zou daar leiden tot verlies van parkeerplaatsen.
Dat betekent dat de locatie op zichzelf geschikt is.
Alternatieven
Als een locatie op zich geschikt is, hoeft het college alleen voor een alternatief te kiezen als dat alternatief zo veel beter is dat het college niet kan vasthouden aan die oorspronkelijke locatie. Handhaving van de bestaande locatie, maar dan met ondergrondse containers, is niet geschikt vanwege de aanwezigheid van kabels in de grond. Dat bovengrondse containers worden vervangen door ondergrondse containers is een keuze van de gemeente die op zichzelf logisch is. Als ondergrondse containers worden geplaatst (het ruimtebeslag per container is 5 m3) dan is de aanwezigheid van kabels een geldige reden om te zeggen dat ze daar niet kunnen komen. Het is geen geschikt alternatief en ook geen een beter alternatief.
Dat het college had moeten wachten totdat duidelijk wordt wat er met het gebied gaat gebeuren, is gebaseerd op een te onzekere toekomstverwachting. Met die omstandigheid heeft het college dus geen rekening hoeven houden.
Conclusie
Omdat de voorzieningenrechter op grond van het vorenstaande verwacht dat het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.
Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Dinleyici
griffier
909