202108175/1/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2021 in zaak nr. 21/1578 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Algemene Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2020 heeft de minister een door [appellant] ingediend verzoek om informatie afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om kennis te nemen van het vertrouwelijke document met spreekpunten.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2022, waar [appellant], bijgestaan door dr. mr. T.S.G. Staal, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J.H. van Tienen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Verzoek
1. [appellant] heeft de minister op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om documenten over contacten tussen de Nederlandse overheid en de regeringen van Denemarken en de Faeröer Eilanden over wijzigingen in het visserijbeleid van de Faeröer Eilanden. Het wetsvoorstel had een onderdeel met als doel buitenlanders te weren van het (mede)bezit van Faeröerse visserijondernemingen. Als gevolg daarvan zou het Nederlandse bedrijf [naam bedrijf] zijn aandeel in de vissersvaartuigen moeten afstoten.
Wettelijk kader
2. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 17 maart 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
Besluiten van de minister
3. De minister heeft één document aangetroffen, namelijk een notitie met spreekpunten. Het document is bedoeld voor een telefoongesprek dat de minister-president op 21 juni 2017 heeft gevoerd met de toenmalige premier van de Faeröer Eilanden, Aksel V. Johannessen. In het document is voor de minister-president een aantal punten uitgeschreven die hij met de Faeröerse premier in het telefoongesprek zou kunnen bespreken. Het document diende als hulpmiddel en houvast bij het voeren van het overleg. De minister heeft openbaarmaking van de spreekpunten geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob (het belang van de betrekkingen met andere staten en internationale organisaties). Volgens de minister volgt uit de aard en inhoud van het document dat de informatie in het document vertrouwelijk is. Het verstrekken van deze informatie zou tot gevolg hebben dat de Nederlandse internationale betrekkingen schade zouden lijden. Het is van belang dat de minister-president nu en in de toekomst op vertrouwelijke basis kan spreken met vertegenwoordigers van andere landen zodat onbelemmerd informatie-uitwisseling kan plaatsvinden.
Aangevallen uitspraak
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op goede gronden geweigerd het document te verstrekken. De rechtbank acht voorzienbaar dat de internationale betrekkingen stroever zullen gaan verlopen als de informatie uit dit document openbaar wordt gemaakt. Dat sprake is van tijdverloop, maakt dat volgens de rechtbank niet anders. De vraag of de Faeröer Eilanden mogelijk geen bezwaar zouden hebben tegen openbaarmaking speelt geen rol, nu de informatie niet afkomstig is van de Faeröer Eilanden. De rechtbank concludeert dat de minister, gelet op de aard en inhoud van het niet-openbaar gemaakte document, het belang van de betrekkingen met andere staten in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
Hoger beroep
5. [appellant] beoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft miskend dat de minister openbaarmaking van het document met spreekpunten niet op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob heeft mogen weigeren. Volgens [appellant] is de rechtbank onvoldoende gemotiveerd tot haar oordeel gekomen en geeft zowel de uitspraak als de besluitvorming van de minister blijk van een te ruime opvatting van deze weigeringsgrond. De weigeringsgrond is niet gericht op het beschermen van de Nederlandse positie, maar op het door Nederland kunnen onderhouden van internationale betrekkingen. Van concrete aanwijzingen dat het contact met andere staten stroever zal verlopen dan wel dat Nederland mogelijk minder informatie van andere staten zal ontvangen, is volgens [appellant] geen sprake. De rechtbank heeft bovendien nagelaten een concrete afweging te maken voor wat betreft het document met spreekpunten, aldus [appellant]. Het tijdverloop en de algemene bekendheid van de inhoud van het document hadden tot openbaarmaking van het document moeten leiden.
6. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde notitie met spreekpunten. Volgens de memorie van toelichting bij de Wob (blz. 34) wordt met de uitzonderingsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob beoogd te voorkomen dat de wettelijke plicht tot het verstrekken van informatie tot gevolg zou hebben dat de Nederlandse internationale betrekkingen schade zouden lijden. Voor toepassing van deze bepaling is voldoende dat men als gevolg van het verschaffen van informatie voorziet dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen, met als gevolg bijvoorbeeld dat het onderhouden van diplomatieke betrekkingen, of het voeren van bilateraal overleg met landen of internationale organisaties moeilijker zou gaan dan voorheen, of dat men in die landen of internationale organisaties minder geneigd zou zijn tot het verstrekken van bepaalde gegevens dan voorheen. Gezien de aard en de inhoud van het document dat de minister met toepassing van deze bepaling heeft geweigerd openbaar te maken, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van dat document de betrekkingen met andere staten kan schaden en dat het belang bij goede internationale betrekkingen zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarheid. Wat [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De notitie met spreekpunten is een Nederlands document dat betrekking heeft op het buitenlands beleid van Nederland. Het is voor de diplomatieke relaties van Nederland met andere landen van belang dat ministers op vertrouwelijke basis kunnen spreken met vertegenwoordigers van andere landen, zodat onbelemmerd informatie-uitwisseling kan plaatsvinden. Uit het document kan bovendien niet worden afgeleid in hoeverre de spreekpunten daadwerkelijk naar voren zijn gebracht in het telefoongesprek, bijvoorbeeld omdat de minister-president het niet opportuun achtte bepaalde punten naar voren te brengen of ervan is afgeweken. Wanneer het document toch als spreekpunten van de minister-president openbaar gemaakt zou worden, valt te voorzien dat dit het internationale contact op bepaalde punten stroever zal doen verlopen. Gelet op het voorgaande heeft de minister de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob mogen toepassen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022
597