ECLI:NL:RVS:2022:3985

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
202106387/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huur- en zorgtoeslag na bezwaar en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 augustus 2021. [appellant] had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van te veel ontvangen huur- en zorgtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst had bij besluit van 11 oktober 2019 vastgesteld dat [appellant] een bedrag van € 2.189,00 aan huurtoeslag en € 680,00 aan zorgtoeslag moest terugbetalen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de Belastingdienst vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de brief van [appellant] van 28 december 2020 ten onrechte als bezwaarschrift had aangemerkt in plaats van als een verzoek om uitstel van betaling. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van proceskosten, maar niet tot betaling van de werkelijke kosten die [appellant] heeft gemaakt.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen hogere proceskostenvergoeding heeft toegekend en dat zijn verzoek om immateriële schadevergoeding vanwege het te laat beslissen op zijn verzoek om uitstel van betaling niet is gehonoreerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 november 2022. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Belastingdienst moet alsnog een besluit nemen op het verzoek van [appellant] om uitstel van betaling, maar hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202106387/1/A2.
Datum uitspraak: 28 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 26 augustus 2021 in zaak nr. 21/619 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij brieven van 21 december 2020 is aan [appellant] medegedeeld dat hij een bedrag van € 2.189,00 aan te veel ontvangen huurtoeslag en een bedrag van € 680,00 aan te veel ontvangen zorgtoeslag nog niet heeft betaald en dat hij dit alsnog moet doen.
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Ook heeft de rechtbank een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. E. Snuverink en mr. T. Kuijpers, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft in 2015 huur- en zorgtoeslag ontvangen. Bij besluit van 11 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze toeslagen definitief vastgesteld en bepaald dat [appellant] een bedrag van € 2.189,00 aan te veel ontvangen huurtoeslag en een bedrag van € 680,00 aan te veel ontvangen zorgtoeslag terug moet betalen. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 februari 2020, verzonden aan [appellant], heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] voor zover gericht tegen de definitieve vaststelling van zijn zorgtoeslag voor het jaar 2015 ongegrond verklaard. In dit besluit is [appellant] er op gewezen dat als gevolg van het beslissen op zijn bezwaarschrift het eerder verleende uitstel van betaling eindigt en dat hij een brief kan verwachten waarin staat hoeveel hij nog moet terugbetalen.
2.       In de brieven van 21 december 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] laten weten dat de bedragen van € 680,00 en € 2.189,00 nog niet door de dienst zijn ontvangen. In de brieven wordt vermeld hoe [appellant] de bedragen alsnog kan voldoen.
3.       Bij brief van 28 december 2020 heeft [appellant] aan de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om aan hem uitstel van betaling te verlenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze brief aangemerkt als een bezwaar tegen de brieven van 21 december 2020. Bij besluit van 19 januari 2021 heeft de dienst het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de brieven van 21 december 2020 volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet als besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen worden aangemerkt, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
4.       Bij besluit van 7 juli 2021, verzonden aan de gemachtigde van [appellant], heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn bezwaar gericht tegen de definitieve vaststelling van zorg- én huurtoeslag over het jaar 2015 ongegrond verklaard.
5.       De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de brief van [appellant] van 28 december 2020 ten onrechte als een bezwaarschrift heeft aangeduid in plaats van een verzoek om uitstel van betaling. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 19 januari 2021 vernietigd. Over het verzoek om toekenning van proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat alleen aanleiding bestaat om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot vergoeding van de kosten in beroep. Verder wijst de rechtbank het verzoek om toekenning van twee keer € 500,00 wegens het te laat beslissen op zijn verzoek om uitstel van betaling af.
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte niet heeft veroordeeld tot betaling van de werkelijke kosten die hij heeft moeten maken voor het instellen van bezwaar tegen de brieven van 21 december 2020 en beroep en hoger beroep in verband met het besluit van 19 januari 2021. Doordat de Belastingdienst/Toeslagen zijn brief van 28 december 2020 ten onrechte als een bezwaarschrift heeft aangemerkt in plaats van een verzoek om uitstel van betaling, heeft hij hoge kosten moeten maken om die beslissing te bestrijden. Bovendien vergoedt de Belastingdienst in belastingzaken volgens [appellant] wel de werkelijke kosten. Verder bestrijdt [appellant] de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege het te laat beslissen op zijn verzoek.
6.1.    De rechtbank heeft in haar uitspraak de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot het betalen van de bij [appellant] in beroep opgekomen proceskosten omdat het beroep gegrond is. De vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vastgesteld op een bedrag van € 748,00.
6.2.    Bij de beoordeling van de vraag of de rechtbank aanleiding had moeten zien om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot het betalen van een hoger bedrag geldt dat in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en van het bezwaar, redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij is onder meer artikel 7:15, tweede lid, van de Awb van toepassing. In dat artikel is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6.3.    In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb is bepaald dat de kosten voor door een derde verleende rechtsbijstand worden vergoed overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Op grond van het derde lid van dat artikel kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken. Dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn brief van 28 december 2020 ten onrechte niet als een verzoek uitstel van betaling heeft aangemerkt, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bedrag daarom terecht vastgesteld op grond van het in de bijlage genoemde tarief. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de door [appellant] in bezwaar gemaakte kosten - het gaat om de kosten voor het opstellen van de brief van 28 december 2020 - te vergoeden. Nu geen sprake is van een bezwaarschrift, is ook geen sprake van kosten die [appellant] redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
6.4.    Voor zover het betoog van [appellant] dat ten onrechte niet de werkelijke kosten zijn vergoed moet worden opgevat als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb geldt voorts dat het limitatieve en forfaitaire karakter van de regeling van de proceskostenveroordeling geen ruimte laat voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs die weg (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2309), zodat in zoverre evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de werkelijke kosten. Dat de Belastingdienst dergelijke kosten in belastingzaken wel zou vergoeden, zoals [appellant] betoogt, maakt het voorgaande niet anders, nu dat niet af doet aan het hiervoor genoemde limitatieve en forfaitaire karakter van de regeling van de proceskostenveroordeling in een bestuursrechtelijke procedure, zoals geregeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en het Bpb.
Het betoog slaagt niet.
Immateriële schadevergoeding
6.5.    Wat betreft het verzoek van [appellant] om toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn, heeft de rechtbank dat verzoek terecht afgewezen. Nu de redelijke termijn van vier jaar, zoals geldt in zaken zoals deze, niet is overschreden, maakt dat al dat geen aanleiding bestaat om het verzoek toe te kennen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 19 januari 2021 vernietigd. Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen alsnog een besluit moet nemen op het verzoek van [appellant] van 28 december 2020 om uitstel van betaling.
8.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Donner-Haan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022
674