202107453/1/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 september 2021 in zaak nr. 21/2359 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2020 heeft de minister het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 5 december 2022 behandeld, waar [appellant] en twee vertegenwoordigers van de minister via een videoverbinding hebben deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de Autoriteit Woningcorporaties (hierna: de Aw) bij brief van 26 juli 2020 verzocht om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) informatie openbaar te maken. Hij heeft verzocht om openbaarmaking van alle brieven, e-mails, rapportages, vastleggingen en verslagen over het contact tussen de Aw en woningcorporatie Stichting Mitros over zijn Facebookpagina ‘Mijn ervaringen met Mitros en asbest’. De minister heeft geen documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van het verzoek vallen en het verzoek daarom afgewezen. In bezwaar heeft de minister dat besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
2. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt dat het onderzoek naar de documenten onvolledig is geweest en dat er documenten moeten zijn die onder de reikwijdte van zijn verzoek vallen. De rechtbank heeft dat niet onderkend, aldus [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
3. De minister heeft na onderzoek te kennen gegeven dat er tussen de Aw en Mitros geen contact over de Facebookpagina van [appellant] is geweest. Er zijn daarom geen documenten gevonden. Op verzoek van [appellant] heeft de minister bij wijze van uitzondering navraag laten doen bij Mitros. Hij heeft de heer Drenthe van Mitros gevraagd of er vanuit Mitros contact is geweest met de Aw. In het e-mailbericht van 18 maart 2021 van de heer Van Ens van de Aw aan Drenthe staat dat Drenthe telefonisch heeft meegedeeld dat er geen contact is geweest tussen Mitros en de Aw over de Facebookpagina van [appellant]. Aan Drenthe is gevraagd of dit een juiste weergave van het telefoongesprek is. In het e-mailbericht van 22 maart 2021 bevestigt Drenthe dat de weergave van het telefoongesprek in het e-mailbericht van 18 maart 2021 juist is. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt volgens de minister nogmaals dat er geen documenten zijn die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Die stelling komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het onderzoek onvolledig is geweest. Anders dan [appellant] stelt, is er geen aanleiding om aan te nemen dat de rechtbank van een verkeerde reikwijdte van het verzoek is uitgegaan.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3027, onder 6, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. 3.2. [appellant] heeft gedeeltelijk aan hem verstrekte e-mailcorrespondentie tussen de Aw en Mitros van 3 en - naar door Van Ens gesteld in zijn e-mailbericht van 12 april 2021 - 7 september 2020 over zijn verzoek overgelegd. Volgens [appellant] blijkt daaruit dat er tussen de Aw en Mitros contact is geweest over zijn Facebookpagina. De rechtbank had gelet op deze e-mailcorrespondentie aanleiding moeten zien om Drenthe en Van Ens als getuigen te horen, aldus [appellant].
3.3. In het eerste e-mailbericht van de Aw over het verzoek van [appellant] staat: "Ik ken de casus niet, heb daar geen informatie van, en bij navraag mijn collega’s ook niet. (..) Kan Mitros hier iets bij helpen en heb jij weet van correspondentie tussen Aw en Mitros op dit punt?" En in het tweede e-mailbericht van Mitros staat: "Ik heb intern navraag gedaan. (…) Wij hebben over deze casus nooit met de Aw contact gehad. Degene die het dossier onder zich heeft, wist dit met zekerheid aan te geven." Naar het oordeel van de Afdeling blijkt hieruit niet dat er contact is geweest tussen de Aw en Mitros over zijn Facebookpagina. Ook uit de door [appellant] overgelegde zittingsaantekeningen van een comparatie in een civiele zaak op 10 december 2019 blijkt niet dat er contact is geweest tussen de Aw en Mitros over de betreffende Facebookpagina. Daarin staat alleen: "Mitros onder toezicht Autoriteit Wonen en moet verantwoording afleggen. Belang Mitros: beschadigt band met toezichthouder." De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht, geen reden om ervan uit te gaan dat de verklaringen van Van Ens en Drenthe in hun e-mailberichten van 18 en 22 maart 2021 onjuist zijn. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om Van Ens en Drenthe als getuigen te horen.
3.4. De conclusie is dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er documenten zijn die onder de reikwijdte van zijn verzoek vallen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
3.5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank de minister had moeten opdragen de e-mailcorrespondentie tussen de Aw en Mitros uit september 2020 volledig te verstrekken, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat die e-mailcorrespondentie dateert van na zijn Wob-verzoek van 26 juli 2020 en daarom niet onder de reikwijdte van het verzoek valt. [appellant] heeft de rechtbank daarnaast verzocht om de minister op te dragen zijn vragen in zijn e-mailbericht van 17 april 2021 over die e-mailcorrespondentie te laten beantwoorden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit verzoek ook buiten de reikwijdte van het verzoek valt. Het overige dat [appellant] heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet juist is.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022
960