ECLI:NL:RVS:2022:3944
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 4 maart 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.J. Eizenga, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag op 31 maart 2021, waarin hun beroepen ongegrond werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdelingen niet geloofwaardig achtte, en dat de vreemdelingen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vrees voor vervolging door de Iraanse overheid.
In de uitspraak van 23 december 2022 bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdelingen over hun vrees niet overtuigend vond. De Raad van State merkte op dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D.I. Schipper, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 december 2022.