ECLI:NL:RVS:2022:3944

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
202102221/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 4 maart 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.J. Eizenga, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag op 31 maart 2021, waarin hun beroepen ongegrond werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdelingen niet geloofwaardig achtte, en dat de vreemdelingen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vrees voor vervolging door de Iraanse overheid.

In de uitspraak van 23 december 2022 bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdelingen over hun vrees niet overtuigend vond. De Raad van State merkte op dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, waardoor verdere motivering niet nodig was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D.I. Schipper, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 december 2022.

Uitspraak

202102221/1/V3.
Datum uitspraak: 23 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 maart 2021 in zaken nrs. NL21.3417 en NL21.3418 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 4 maart 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte het asielrelaas van de vreemdelingen niet geloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft zij terecht van belang geacht dat de werkrelatie met [persoon] op zichzelf niets zegt over de gestelde problemen met hem en de vrees die daarvan uit moet gaan. Daarnaast berusten de verklaringen van de vreemdelingen over de vrees voor [persoon] op aannames en zijn zij niet overtuigend. Tot slot heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de vreemdelingen problemen hebben met de Iraanse overheid.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022
872