ECLI:NL:RVS:2022:3916

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202102940/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor wijziging woonfunctie naar logiesfunctie in Leiden met betrekking tot geluidoverlast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Het college heeft op 30 november 2017 een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor de wijziging van de woonfunctie van de panden [locatie 1] en [locatie 2] in Leiden naar een logiesfunctie, met de bedoeling om een hostel met 92 slaapplaatsen te realiseren. [appellant], wonend aan [locatie 3], is het niet eens met deze vergunning en vreest dat de realisatie van het hostel zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geluidoverlast.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen onaanvaardbare geluidoverlast te verwachten is vanuit het hostel. Dit oordeel is gebaseerd op het voorschrift in de omgevingsvergunning dat voor ingebruikname van het pand moet worden aangetoond dat aan bepaalde geluidnormen wordt voldaan. [appellant] betoogt in hoger beroep dat het toestaan van het hostel ontoelaatbare gevolgen zal hebben voor de akoestische situatie in de omgeving en dat de geluidnormen die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd niet adequaat zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het akoestisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geluidnormen die zijn gehanteerd in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving. De Afdeling concludeert dat de vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van [appellant] niet onevenredig worden geschaad door de realisatie van het hostel.

Uitspraak

202102940/1/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020 en 16 maart 2021 in zaak nr. 18/7461 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend om de woonfunctie van de panden [locatie 1] en [locatie 2] te Leiden te wijzigen in een logiesfunctie.
Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 november 2017 gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering van dat besluit.
Bij tussenuitspraak van 29 juli 2020 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek in het besluit van 2 oktober 2018 te herstellen.
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft het college bij de rechtbank een nadere motivering voor het besluit van 2 oktober 2018 ingediend.
Bij uitspraak van 16 maart 2021 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 oktober 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Brouwers, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.V. Jansens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. P.H. de Lange, advocaat te Leiden, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. vergunninghouder] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om de woonfunctie van de panden [locatie 1] en [locatie 2] te Leiden te wijzigen in een logiesfunctie. [vergunninghouder] wil in deze aaneengesloten panden een hostel met 92 slaapplaatsen realiseren, verdeeld over verschillende slaapzalen. Het college heeft hiervoor een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De omgevingsvergunning heeft geen betrekking op de activiteit bouwen, waarvoor een afzonderlijke omgevingsvergunning is vereist.
[appellant] woont aan de [locatie 3] te Leiden. Hij is het niet eens met de vergunningverlening. Hij vreest dat de realisatie van het hostel zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in het bijzonder vanwege geluidoverlast.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet gevreesd hoeft te worden voor onaanvaardbare geluidoverlast vanuit het hostel. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar het in de omgevingsvergunning opgenomen voorschrift dat voor ingebruikname van het pand moet worden aangetoond dat zodanige maatregelen zijn getroffen dat in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen wordt voldaan aan de geluidwaarden die zijn opgenomen in de tabel in de omgevingsvergunning voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Deze tabel komt overeen met tabel 2.17a behorende bij artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verder overwogen dat het college zich echter ten onrechte heeft beperkt tot een beoordeling van het verwachte geluid vanuit het hostel. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat [appellant] heeft aangevoerd dat hij vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van geluidbelasting van buiten het hostel, onder meer vanwege stemgeluid van hotelgasten die voor het hostel rondhangen en vanwege het geluid van het komen en gaan van bezoekers met rolkoffers. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het college ten onrechte geen inzicht heeft in de hoogte van deze geluidniveaus en dat het besluit van 2 oktober 2018 op dit punt een gebrek bevat. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij brief van 2 oktober 2020 een aanvullende motivering gegeven. Daarbij heeft het college een akoestisch onderzoek van AV-Consulting B.V. (hierna: het akoestisch onderzoek) van 25 augustus 2020 overgelegd. In de einduitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college met de in de brief van 2 oktober 2020 gegeven motivering en het akoestisch onderzoek het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [ appellant] betoogt ook in hoger beroep dat het toestaan van het hostel ontoelaatbare gevolgen zal hebben voor de akoestische situatie in de omgeving en daarmee zal leiden tot onevenredige geluidoverlast. Het gaat daarbij volgens [appellant] zowel om geluidoverlast vanuit het hostel als om geluidoverlast buiten het hostel door het komen en gaan van bezoekers.
Geluidoverlast vanuit het hostel
4. [ appellant] kan zich er niet mee verenigen dat op grond van het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift pas voor ingebruikname van de panden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidnormen. De beoordeling of aan de geluidnormen kan worden voldaan, is hierdoor voor hem niet meer toetsbaar en in eventueel in rechte te bestrijden, aldus [appellant]. Volgens hem heeft de rechtbank dit ten onrechte niet onderkend.
4.1. Het voorschrift in de omgevingsvergunning waar [appellant] naar verwijst, luidt als volgt:
"Vòòr ingebruikname van het pand moet worden aangetoond dat zodanige maatregelen zijn getroffen dat wordt voldaan aan de volgende eisen met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) in in- en aanpandige gevoelige gebouwen:
Bij de indiening van de activiteiten bouwen en het wijzigen van een monument dient aannemelijk te worden gemaakt dat aan bovenstaande tabel wordt voldaan en dient dus rekening te zijn gehouden met eventuele noodzakelijk te treffen voorzieningen."
4.2. De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft beoordeeld of aannemelijk is dat aan de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidnormen voor geluid vanuit het hostel kan worden voldaan. Volgens de rechtbank bestaat op dit punt geen twijfel, omdat onder meer het dakterras van het hostel niet toegankelijk wordt gemaakt voor bezoekers en in de huisregels van het hostel - die als voorschrift aan de omgevingsvergunning zijn verbonden - is opgenomen dat het ten gehore brengen van muziek of het vertonen van anderszins luidruchtig gedrag tussen 22:00 uur en 07:00 uur ten strengste is verboden. [appellant] heeft dit oordeel van de rechtbank als zodanig niet bestreden, maar richt zich op de vraag hoe voor hem controleerbaar en eventueel in rechte toetsbaar is dat wordt aangetoond dat aan de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidnormen kan worden voldaan.
Op dit punt wijst de Afdeling erop dat bij het hiervoor geciteerde voorschrift in de omgevingsvergunning is bepaald dat bij de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aannemelijk dient te worden gemaakt dat aan de geluidwaarden opgenomen in de tabel in de omgevingsvergunning kan worden voldaan en dus rekening dient te zijn gehouden met eventuele hiervoor noodzakelijk te treffen voorzieningen. Aan dit voorschrift dient bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, die nodig is om het hostel te kunnen realiseren, te worden getoetst. Dit volgt uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, waar - voor zover in dit geval van belang - is bepaald dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal dus moeten worden beoordeeld of de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het hostel in strijd zijn met de op 30 november 2017 met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo verleende omgevingsvergunning, waaronder de in die omgevingsvergunning opgenomen voorschriften. Dit kan [appellant] in de procedure over de omgevingsvergunning voor bouwen aan de orde stellen en in het kader van die procedure ook in rechte laten toetsen.
Daarnaast geldt dat het voorschrift in de omgevingsvergunning ook vereist dat voor ingebruikname van het pand dient te worden aangetoond dat zodanige maatregelen zijn getroffen dat aan de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidnormen ten aanzien van geluid vanuit het hostel kan worden voldaan. Indien [appellant] van mening zou zijn dat hieraan niet kan worden voldaan, kan hij het college verzoeken handhavend op te treden om zo een ingebruikname van het pand te voorkomen of te beëindigen. Een dergelijke handhavingsprocedure heeft eigen mogelijkheden van rechtsbescherming.
Het betoog slaagt niet.
Geluidsoverlast buiten het hostel
5. In het akoestisch onderzoek van 25 augustus 2020 dat naar aanleiding van de tussenuitspraak is opgesteld, is onderzoek gedaan naar eventuele geluidoverlast buiten het hostel.
- Gehanteerde geluidnormen
6. In het akoestisch onderzoek is als richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een etmaalwaarde van 50 dB(A) gehanteerd. Voor het maximale geluidniveau is een richtwaarde gehanteerd van 70 dB(A). Volgens [appellant] is in de uitspraak van de rechtbank ten onrechte geen kritiek geuit op het hanteren van deze geluidnormen. Hij stelt ter onderbouwing hiervan dat in het akoestisch onderzoek is aangesloten bij de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Deze normen zijn echter niet geschikt om de geluidoverlast van buiten het hostel te beoordelen, aldus [appellant].
Ook betoogt [appellant] onder verwijzing naar een in zijn opdracht opgesteld rapport van de Nederlandse Stichting Geluidhinder (hierna: het NSG-rapport) dat het bestemmingsplan "Binnenstad", dat geldt voor de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2], een verborgen geluidnorm bevat. In dit bestemmingsplan is volgens [appellant] aan deze panden namelijk de bestemming "Wonen" toegekend, welke bestemming uitsluitend aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toestaat uit milieucategorie 1 van de bij het plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 hoort volgens hem een geluidnorm die 5 dB(A) lager ligt dan de geluidnormen die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd. Wanneer wordt gekeken naar de effecten van geluid op slaapverstoring, hadden volgens [appellant] bovendien nog lagere geluidnormen voor met name de avond en nacht moeten worden gehanteerd.
6.1. Voor de beoordeling van het geluid buiten het hostel ten gevolge van onder meer het vertrek van gasten, geluid van rolkoffers, aankomst en vertrek van taxi’s en pratende mensen/gasten voor het hostel, gelden geen wettelijke geluidnormen. Het geluid van dergelijke activiteiten is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, wel onderdeel van de vraag of bij het mogelijk maken het hostel sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zoals in artikel 2.12 van de Wabo is vereist.
In het akoestisch onderzoek dat naar aanleiding van de tussenuitspraak is verricht, is, zoals hiervoor is overwogen, voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het geluidniveau buiten het hostel als richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een etmaalwaarde van 50 dB(A) gehanteerd. Voor het maximale geluidniveau is een richtwaarde gehanteerd van 70 dB(A). Hierbij is in het akoestisch onderzoek onderscheid gemaakt tussen de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de avondperiode is als richtwaarde een 5 dB lagere geluidwaarde gehanteerd en voor de nachtperiode een nog eens 5 dB lagere geluidwaarde. Dit sluit aan bij de geluidwaarden die zijn vermeld in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit op de gevel van geluidgevoelige gebouwen. De Afdeling volgt [appellant] niet zijn opvatting dat in het akoestisch onderzoek niet bij deze geluidwaarden had mogen worden aangesloten. In beginsel mag er van worden uitgegaan dat wanneer op de gevel van een woning aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan, ook op het gebied van slaapverstoring, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bovendien is in het akoestisch onderzoek niet alleen aansluiting gezocht bij het Activiteitenbesluit, maar ook bij het toetsingskader voor geluid dat is opgenomen in de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Hierin worden bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling naast een toetsing aan de daarin opgenomen richtafstanden (stap 1) ook geluidwaarden geadviseerd bij de zogenoemde stappen 2 en 3. Voor het gebiedstype gemengd gebied, waarvan in dit geval sprake is gezien de ligging van het hostel in het centrum van Leiden, worden bij stap 2 geluidwaarden geadviseerd van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor piekgeluid. Deze waarden worden bij stap 3 nog verder verhoogd. De in het akoestisch onderzoek gehanteerde geluidwaarden komen dus ook overeen met de in de VNG-brochure bij stap 2 van het toetsingskader voor geluid geadviseerde geluidwaarden.
Dat in het bestemmingsplan "Binnenstad" binnen de bestemming "Wonen" volgens [appellant] uitsluitend aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven zijn toegestaan uit milieucategorie 1 van de bij dat plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten betekent, anders dan [appellant] betoogt, niet dat in het akoestisch onderzoek lagere geluidwaarden hadden moeten worden gehanteerd. Dit bestemmingsplan vormt in deze procedure, omdat sprake is van een omgevingsvergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend, namelijk niet het toetsingskader. Bovendien zijn in het bestemmingsplan "Binnenstad" binnen de bestemming "Wonen" niet uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 toegestaan. Dit blijkt onder meer uit artikel 15.1 van de planregels bij dat plan, waarin ter plaatste van specifieke aanduidingen ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan van een hogere milieucategorie.
De opvatting van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen kritiek heeft geuit op de in het akoestisch onderzoek gehanteerde geluidnormen deelt de Afdeling dan ook niet.
Het betoog slaagt niet.
- De beoordeelde bedrijfssituatie
7. In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat per dag in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur 5 gasten per taxi arriveren of vertrekken. Daarnaast is ervan uitgegaan dat per dag tussen 07:00 uur en 19:00 uur 10 gasten arriveren of vertrekken met een rolkoffer via de ingang aan de [locatie 2] en 10 gasten via de ingang aan de [locatie 1].
Voor het stemgeluid is ervan uitgegaan dat in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur gedurende 60 minuten buiten voor het hostel wordt gesproken met normaal stemgeluid. Voor de periode 19:00 uur tot 23:00 uur is dit 40 minuten en voor de periode 23:00 uur tot 07:00 uur 20 minuten. Ook is ervan uitgegaan dat buiten voor het hostel wordt gesproken met verheven stemgeluid. Voor de periode 07:00 uur tot 19:00 uur is hiervoor uitgegaan van 20 minuten, voor de periode 19:00 uur tot 23:00 uur van 4 minuten en voor de periode 23:00 uur tot 07:00 uur ook van 4 minuten.
In het akoestisch onderzoek is berekend dat op de gevel van de woning aan de [locatie 4], deze woning ligt op nog iets kortere afstand van het hostel dan de woning van [appellant] aan de [locatie 3], de voorkeurs etmaalwaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Op de gevel van deze woning zijn op basis van de hiervoor beschreven geluidsituatie buiten het hostel, voor de dag gemiddelde geluidwaardes berekend van 41, 37 en 36 dB(A). Voor de avond gemiddelde geluidwaardes van 32, 31 en 29 dB(A) en voor de nacht gemiddelde geluidwaardes van 26, 25 en 23 dB(A). De gemiddelde etmaalwaardes komen daarmee afhankelijk van de gemeten gevelhoogte uit op 41, 37 en 36 dB(A).
Berekend is dat de voor het maximale geluidniveau gehanteerde richtwaarde van 70 dB(A) gedurende de dag wel wordt overschreden. Zo zijn op de gevel van de woning aan de [locatie 4], afhankelijk van de gemeten gevelhoogte, maximale geluidniveaus berekend van 73, 72 en 71 dB(A). Deze overschrijdingen ontstaan volgens het akoestisch onderzoek als gevolg van het dichtslaan van een taxiportier. Dit zal volgens het akoestisch onderzoek echter niet leiden tot hinder bij nabijgelegen woningen gelet op het beperkte aantal keren per dag dat sprake zal zijn van een dichtslaande taxiportier vanwege het hostel, namelijk ongeveer vijf keer per dag, en dezelfde piekniveaus ook optreden zonder het hostel bij het dichtslaan van portieren van auto’s van omwonenden. Voor de avond en nacht zijn op de gevel van de woning aan de [locatie 4] piekniveaus berekend van maximaal 55 dB(A).
7.1. In het akoestisch onderzoek staat dat voor de beoordeling van de geluidbelasting buiten het hostel is uitgegaan van een worst-case scenario. De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het worst-case scenario zoals dat in het akoestisch onderzoek is beschreven. Met dit oordeel kan [appellant] zich niet verenigen. Volgens [appellant] is er in het akoestisch onderzoek ten onrechte van uitgegaan dat gasten van het hostel gelet op de openingstijden van de receptie zullen arriveren en vertrekken tussen 07:00 uur en 19:00 uur. Niet is uitgesloten dat dit ook later dan 19:00 uur plaatsvindt, aldus [appellant]. Met het geluid van rolkoffers en dichtslaande taxideuren later dan 19:00 uur is volgens hem in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden.
Ook betoogt [appellant] dat het er in het akoestisch onderzoek ten onrechte van is uitgegaan dat in totaal 15 gasten arriveren of vertrekken per dag. Dit aantal is volgens hem te beperkt gelet op het aantal van 92 bedden dat in het hostel beschikbaar is en bovendien in een hostel vaak sprake is van een kort verblijf. Ook betoogt hij dat door te rekenen met een aantal van 15 gasten geen rekening is gehouden met het vertrekken en arriveren van gasten voor de uitstapjes die zij maken.
Wat betreft het stemgeluid, vreest [appellant] dat er in de avond en nacht buiten wordt geschreeuwd door gasten van het hostel. Ook vreest [appellant] dat gasten van hostel langer buiten zullen blijven praten dan waar in het akoestisch onderzoek van is uitgegaan, vanwege het ontbreken van een verblijfsruimte in het hostel.
Daarnaast betoogt [appellant] dat de huidige akoestische situatie in beeld had moeten worden gebracht om te kunnen beoordelen wat de verslechtering is die optreedt als gevolg van de komst van het hostel. Dat geldt volgens [appellant] ook voor de geluidwering van de gevel van zijn woning. In het akoestisch onderzoek is ten onrechte aangenomen dat kan worden uitgegaan van een standaard geluidwering van 20 dB(A), terwijl zijn woning een oudere woning betreft.
In het kader van het vorenstaande maakt [appellant] een vergelijking met plannen voor de realisatie van een hostel aan de [locatie 5] in Leiden. Hiervoor is geen omgevingsvergunning verleend vanwege de gevolgen van dit hostel voor het woon- en leefklimaat, aldus [appellant]. Ook maakt [appellant] een vergelijking met de "Tijdelijke beleidsregel onttrekkingsvergunningen gemeente Leiden 2018", waaruit volgens hem blijkt dat het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte kan leiden tot een ernstige overlast voor de omgeving. Om die reden is volgens hem de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de realisatie van onzelfstandige woonruimtes aan de Boerhavelaan in Leiden geweigerd. [appellant] acht het onbegrijpelijk dat desondanks wel medewerking is verleend aan de realisatie van een hostel nabij zijn woning.
7.2. De rechtbank heeft in de einduitspraak aan het oordeel dat geen reden bestaat te twijfelen aan de in het akoestisch onderzoek gehanteerde worst-case situatie ten grondslag gelegd dat gelet op de beoogde doelgroep van het hostel slechts in een kleine minderheid van de gevallen gebruik wordt gemaakt van een taxi. De meerderheid van de gasten zal te voet of met het openbaar vervoer naar het hostel gaan, aldus de rechtbank. Voor zover, zoals [appellant] vreest, ook tussen 19:00 uur en 07:00 uur gasten met een taxi zullen arriveren of vertrekken, zal dit aantal volgens de rechtbank naar verwachting zeer beperkt zijn.
De Afdeling volgt dit oordeel van de rechtbank. Zoals in de overwegingen van de omgevingsvergunning staat, is het hostel een eenvoudige, goedkope vorm van nachtverblijf gelet op de gemeenschappelijke slaapzalen, sanitair en kookfaciliteiten. Dit blijkt ook uit de gestempelde plattegronden die deel uitmaken van de vergunning, waarop de elf gezamenlijke slaapzalen, sanitairruimtes en, anders dan [appellant] betoogt, ook een gezamenlijke ontbijtzaal/verblijfsruimte zijn ingetekend. Hierdoor zal een hostel vooral gebruikt worden door rugzaktoeristen die op doorreis zijn en jongeren, zo blijkt ook uit de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning. Gelet hierop acht de Afdeling aannemelijk dat slechts een kleine minderheid van de gasten met een taxi van en naar het hostel zal gaan, gezien ook de ligging van het hostel in de binnenstad van Leiden nabij openbaar vervoer en op loopafstand van het station. Niet uitgesloten is dat enkele taxi’s ook ’s avonds na 19:00 uur bij het hostel zullen arriveren. Gelet op het beperkte aantal daarvan en gelet op het feit dat de piekgeluiden die zich dan voordoen vanwege het dichtslaan van een taxiportier dezelfde piekgeluiden zijn die ontstaan bij het dichtslaan van de portieren van auto’s van omwonenden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] oplevert.
7.3. Ook is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat door uit te gaan van 10 gasten die in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur met een grote rolkoffer arriveren of vertrekken via de entree aan de [locatie 2] en 10 gasten via de entree aan de [locatie 1], wordt uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Het is op zichzelf juist dat het hostel ruimte biedt voor 92 gasten, maar aannemelijk is dat - zoals hiervoor is overwogen - een groot deel daarvan rugzaktoerist is en dus niet met een rolkoffer arriveert of vertrekt. Bovendien staat in het advies van de Omgevingsdienst West-Holland van 19 augustus 2021, dat is opgesteld naar aanleiding van het hoger beroepschrift van [appellant], dat ook indien wordt gerekend met een verviervoudiging van het aantal arriverende en vertrekkende bezoekers per dag, waarvan 10 in de avond en 5 in de nacht, nog steeds aan de in het akoestisch onderzoek gehanteerde geluidnormen kan worden voldaan. Dat gasten tijdens hun verblijf tussentijds ook kunnen vertrekken en arriveren voor uitstapjes, zoals [appellant] stelt, is geen vertrek of aankomst met een rolkoffer. Het gaat dan hoofdzakelijk om stemgeluid tijdens het vertrek en aankomst van een uitstapje.
7.4. Wat betreft het stemgeluid is, zoals hiervoor onder 7 is overwogen, in het akoestisch onderzoek naast normaal stemgeluid ook rekening gehouden met verheven stemgeluid/zeer luid praten voor zowel de dag, avond en nacht. De Afdeling begrijpt dat luid praten en op sommige momenten mogelijk ook schreeuwen op straat door de gasten van het hostel voor omwonenden hinderlijk is, maar de Afdeling acht niet aannemelijk dat dit in zodanige omvang zal plaatsvinden dat de realisatie van een hostel op deze locatie in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Daarbij betrekt de Afdeling dat het hostel, zoals [appellant] zelf in zijn hoger beroepschrift heeft vermeld en zoals ook op de zitting is bevestigd, zal beschikken over een 24-uurs receptie om toezicht te houden op vertrekkende en aankomende bezoekers. Daarnaast gaat het in dit geval om een locatie in het centrum van Leiden. De locatie wordt in de dossierstukken omschreven als een levendig gebied met veel verschillende functies in het hart van de stad. Aan een dergelijke locatie is inherent dat ook in de avond en nacht nog activiteiten kunnen plaatsvinden die enige vorm van hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de gevolgen hiervan, in dit geval specifiek wat betreft het hostel, niet onevenredig zijn, mede ook in acht genomen de belangen die gediend zijn met de realisatie van het hostel. Zo blijkt uit de dossierstukken dat de raad al in 2013 een motie heeft aangenomen waarmee het college de opdracht heeft gekregen zich in te spannen voor de realisatie van een hostel in de stad, omdat Leiden als internationale kennisstad een hostel goed kan gebruiken om zo aan (vooral) jongeren een goedkopere manier te bieden voor verblijf in de stad.
7.5. De Afdeling ziet gelet op de omstandigheid dat, afgezien van enkele dichtslaande taxiportieren, sprake is van ruime onderschrijdingen van de gehanteerde voorkeurswaarden, geen aanleiding voor het oordeel dat ook het huidige geluidniveau op de gevel van de woning van [appellant] in beeld had moeten worden gebracht. Daarbij merkt de Afdeling op dat [appellant] ook geen aanknopingspunten heeft aangedragen om aan te nemen dat in de huidige situatie al sprake is van een overbelaste geluidsituatie in de omgeving van het hostel.
7.6. Ook ziet de Afdeling, evenals de rechtbank, geen aanleiding voor het oordeel dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de geluidwering van de gevel van de woning van [appellant]. Op dit punt heeft de rechtbank terecht verwezen naar het door [appellant] zelf overgelegde NSG-rapport, waarin staat dat ook indien zou worden uitgegaan van een gevelwering van 15 dB(A) in plaats van de akoestisch onderzoek gehanteerde 20 dB(A), met uitzondering van het piekgeluid vanwege dichtslaande taxiportieren, welk geluid zoals hiervoor onder 7.2 is overwogen op zichzelf geen onaanvaardbare aantasting oplevert van het woon- en leefklimaat, geen sprake is van overschrijdingen van de gehanteerde voorkeurswaarden. Niet aannemelijk is dat de geluidwering van de gevel van de woning van [appellant] nog substantieel lager is dan waar in het door hem zelf overgelegde NSG-rapport van is uitgegaan.
7.7. De Afdeling concludeert dan ook dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het akoestisch rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie uit dit rapport dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gevolgd.
7.8. De verwijzing van [appellant] naar volgens hem vergelijkbare situaties aan de [locatie 5] en Boerhavelaan in Leiden leidt niet tot een ander oordeel.
Over de situatie aan de [locatie 5] heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In de schriftelijke uiteenzetting van het college is nader toegelicht dat niet is geweigerd om voor de locatie [locatie 5] een omgevingsvergunning voor de realisatie van een hostel te verlenen. Volgens het college heeft hierover uitsluitend vooroverleg plaatsgevonden en is aansluitend geen aanvraag ingediend. Dit heeft [appellant] niet weersproken.
Wat betreft de verwijzing naar de Boerhavelaan en daarmee samenhangend naar de "Tijdelijke beleidsregel onttrekkingsvergunningen gemeente Leiden 2018", stelt de Afdeling vast deze beleidsregel en ook de door [appellant] genoemde situatie aan de Boerhavelaan betrekking hebben op een omzetting van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte. Bij de realisatie van een hostel is echter geen sprake van onzelfstandige woonruimte in de vorm van kamerverhuur, maar van kortstondig tijdelijk verblijf. De Afdeling volgt het college in zijn toelichting dat de in de beleidsregel omschreven overlast die kan worden ondervonden van de verhuur van onzelfstandige woonruimte niet een op een vergelijkbaar is met de overlast die door [appellant] wordt gevreesd van het hostel. Bij een hostel is, anders dan bij kamerverhuur, naast een kortstondig verblijf ook sprake van direct toezicht van personeel in het hostel. Ook in zoverre heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
7.9. De betogen slagen niet.
Overige beroepsgronden
8. [ appellant] heeft bij de rechtbank ook andere beroepsgronden aangevoerd. Onder meer over de vraag of in dit geval sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage en of behoefte bestaat aan de realisatie van een hostel in Leiden. Ook zijn beroepsgronden aangevoerd over het gemeentelijk beleid neergelegd in de Horecavisie en een recent voor deze locatie vastgesteld bestemmingsplan, als ook over het gemeentelijk beleid dat er volgens [appellant] op is gericht bestaande woonbestemmingen, waaronder voor de aan de orde zijnde panden, te behouden.
In hoger beroep heeft [appellant] hierover opnieuw gronden aangevoerd. Die vormen een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat deze beroepsgronden weliswaar in hoger beroep opnieuw naar voren zijn gebracht, maar dat het hoger beroep primair is gericht op de geluidhinder van het hostel en de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet gelet hierop en in acht genomen de omstandigheid dat de overige beroepsgronden een herhaling zijn van wat in beroep bij de rechtbank is aangevoerd en waar de rechtbank gemotiveerd op is ingegaan, geen aanleiding in hoger beroep inhoudelijk deze gronden te bespreken. De Afdeling kan zich namelijk vinden in het oordeel van de rechtbank dat hierover is opgenomen in de overwegingen 4.1 en verder van de tussenuitspraak. In het hoger beroepschrift van [appellant] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze overwegingen onjuist of onvolledig zouden zijn.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraken, voor zover aangevallen, dienen te worden bevestigd.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraken, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022
810