ECLI:NL:RVS:2022:3849
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na eerdere uitspraak rechtbank
Op 21 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 21 november 2017, een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Deze afwijzing werd in 2020 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. De vreemdeling ging in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 13 oktober 2022 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De staatssecretaris verzocht om uitstel van de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank totdat het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de uitspraak van de rechtbank niet betekent dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen. De uitvoering van de uitspraak heeft geen onomkeerbare gevolgen en vereist geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze beslissing werd genomen door mr. C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. R.H.L. Dallinga.