ECLI:NL:RVS:2022:3843

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202108067/1/V3 en 202108067/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard

Op 21 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 7 oktober 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 17 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep en verzocht tevens om een voorlopige voorziening.

Tijdens de procedure bleek dat de vreemdeling op 20 april 2022 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie Nederland had verlaten en naar zijn land van herkomst, Jordanië, was teruggekeerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien hij niet meer in Nederland verbleef. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het verblijf in Nederland voor de ontvankelijkheid van hoger beroep in asielzaken. De voorzieningenrechter, mr. J.M. Willems, heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. P.A. Melse. Deze uitspraak is een voorbeeld van hoe de Raad van State omgaat met zaken waarin de vreemdeling niet langer in Nederland verblijft en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.

Uitspraak

202108067/1/V3 en 202108067/2/V3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 december 2021 in zaak nr. NL21.15901 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Uit de door de staatssecretaris overgelegde, door de vreemdeling ondertekende vertrekverklaring blijkt dat hij op 20 april 2022 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vanuit Nederland is vertrokken naar zijn land van herkomst, Jordanië. Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling geen belang bij de beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2021.
2.       Het hoger beroep is niet ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melse
griffier
191