ECLI:NL:RVS:2022:3838
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 oktober 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had ook het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 augustus 2022 ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, stelde dat de staatssecretaris de aanvraag had ingewilligd zonder vaststelling van een bestuurlijke dwangsom.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 december 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022, waarin onder andere het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming aan de orde kwamen.
Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.