ECLI:NL:RVS:2022:3789
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 10 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 18 maart 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 5 oktober 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde van de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
Tijdens de procedure heeft de gemachtigde echter geen schriftelijke machtiging overgelegd waaruit blijkt dat hij door de vreemdeling is gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. De Raad van State heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om tot en met 21 november 2022 alsnog een schriftelijke machtiging over te leggen. Aangezien de gemachtigde hier niet aan voldeed en ook geen redenen aanvoerde waarom hij als gemachtigde van de vreemdeling moest worden beschouwd, heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beslissing vastgesteld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden, omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.