202102785/1/A2.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2021 in zaak nr. 19/1467 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2018 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 25 februari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2022, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot zorg- en huurtoeslag van [appellant] herzien en vastgesteld op nihil omdat zijn geschatte toetsingsinkomen is gewijzigd. [appellant] is het niet eens met de hoogte van zijn geschatte inkomen en is in bezwaar gegaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] bij brief van 8 december 2018 en na de hoorzitting in bezwaar op 4 februari 2019 in de gelegenheid gesteld stukken aan te leveren waaruit zijn inkomen over de periode 1 januari 2018 tot en met 30 november 2018 blijkt. Bij besluit van 25 februari 2019 verklaart de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond omdat de dienst geen loongegevens heeft ontvangen en gezien de hoogte van het geschatte inkomen niet kan beoordelen of [appellant] recht heeft op zorg- en huurtoeslag. [appellant] is het niet eens met dit besluit en is hiertegen in beroep gegaan. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft [appellant] jaaropgaven van de jaren 2016 tot en met 2019 overgelegd.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een zitting te worden gehoord, hebben verklaard geen gebruik te willen maken van dit recht. Daarop heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een zitting achterwege wordt gelaten en het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling van de voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag over 2018 op basis van de informatie uit de aangifte inkomstenbelasting 2017 is uitgegaan van een geschat inkomen van € 29.092,00. Uit de dossierstukken volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] op 8 december 2018 en 4 februari 2019 in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt, dat dit inkomen onjuist is, met stukken te onderbouwen. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. [appellant] kan daarom volgens de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen niet verwijten dat de dienst bij het bepalen van de hoogte van de voorschotten van een onjuist inkomen is uitgegaan. Hij had de Belastingdienst/Toeslagen een onderbouwing moeten toesturen waaruit volgt dat sprake was van een negatief inkomen van de gemeente Rotterdam en dus van een ander jaarinkomen zodat de hoogte van de voorschotten zou kunnen worden aangepast.
Verder merkt de rechtbank ten overvloede op dat uit een uitdraai van de Basisregistratie Inkomen blijkt dat het inkomen van [appellant] over 2018 is vastgesteld op € 27.732,00 en dat, ook als rekening wordt gehouden met het negatieve inkomen van de gemeente Rotterdam over 2018 van €1.652,00, het inkomen van [appellant] te hoog is om voor huurtoeslag over 2018 in aanmerking te komen. Voor zijn recht op zorgtoeslag betekent dit dat [appellant] in de definitieve berekening van de toeslagen over 2018 wel een bedrag aan zorgtoeslag zal ontvangen, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij geen gebruik heeft willen maken van zijn recht om op de zitting te worden gehoord. Verder betoogt [appellant] dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn loongegevens per post naar de Belastingdienst/Toeslagen heeft gestuurd. Uit deze loongegevens blijkt dat er onterecht aanslagen zijn opgesteld. Tot slot is er bij de berekening van de zorg- en huurtoeslag over 2018 geen rekening gehouden met een negatief inkomen van de gemeente Rotterdam en is bij de berekening van zijn inkomen over 2018 onterecht de financiële situatie van zijn ex-partner meegenomen, aldus [appellant].
4. De rechtbank heeft twee brieven aan [appellant] gestuurd over de mogelijkheid om de zaak zonder zitting af te doen. Hoewel de rechtbank om een reactie heeft gevraagd als één van de partijen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, heeft [appellant] niet laten weten dat hij gehoord had willen worden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat [appellant] niet heeft laten weten dat hij op een zitting wil worden gehoord. De gronden die [appellant] verder in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Wat [appellant] verder nog in hoger beroep heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders. Ook het betoog van [appellant] dat de financiële situatie van zijn ex-partner is meegenomen bij de berekening van zijn inkomen over 2018, vindt geen steun in de feiten.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nieuwenhuizen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
633-995