ECLI:NL:RVS:2022:3725
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 oktober 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had ook het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 juli 2022 ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 december 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand, en de vreemdeling heeft geen recht op de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.