ECLI:NL:RVS:2022:3713
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 23 februari 2022, waarin het verzet van de vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van 3 februari 2021 ongegrond werd verklaard, is het onderwerp van dit hoger beroep. De rechtbank had zich in de eerdere uitspraak onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, en de vreemdeling heeft hiertegen verzet aangetekend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat tegen de uitspraak van de rechtbank over het verzet geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De vreemdeling heeft in hoger beroep argumenten aangevoerd, maar deze zijn niet voldoende om het hoger beroep in behandeling te nemen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een situatie waarin het verbod op hoger beroep kan worden doorbroken, zoals bij een oneerlijk proces.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.