ECLI:NL:RVS:2022:3712
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld, maar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde zich bij uitspraak van 2 februari 2021 onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Hierop heeft de vreemdeling verzet aangetekend, maar de rechtbank verklaarde dit verzet bij uitspraak van 23 februari 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat tegen de uitspraak van de rechtbank over het verzet geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de argumenten van de vreemdeling in hoger beroep geen aanleiding geven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, aangezien er geen sprake is van een onterecht proces. De Afdeling heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen en heeft bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden.