ECLI:NL:RVS:2022:3711
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden afgewezen bij besluiten van 7 augustus 2020 en 2 oktober 2020. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren van de vreemdelingen ongegrond bij besluiten van 24 december 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 1 december 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. U.H. Hansma, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 december 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 23 november 2020. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.