ECLI:NL:RVS:2022:3694

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
202104389/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De staatssecretaris had op 17 juni 2020 aanvragen van vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 16 januari 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde op 11 juni 2021 dat het beroep van de vreemdelingen gegrond was, vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit gebrek kan eenvoudig worden hersteld. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 759,00 bedroegen, en tot betaling van griffierecht van € 541,00. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

Uitspraak

202104389/1/V1.
Datum uitspraak: 13 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 juni 2021 in zaak nr. 21/982 in het geding tussen:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5] en [vreemdeling 6] en [vreemdeling 7]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. N.D. Schraa, advocaat te Arnhem, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De staatssecretaris komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich in dit geval (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
716-966