ECLI:NL:RVS:2022:3684
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 augustus 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het besluit van 28 april 2022, waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag heeft ingewilligd, ongegrond verklaard. De vreemdeling was van mening dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom had moeten verbeuren, maar dit werd niet vastgesteld in het besluit.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit is in overeenstemming met artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2022.