ECLI:NL:RVS:2022:3680

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
202204864/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben de vreemdelingen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 mei 2022 de aanvragen ingewilligd, maar heeft daarbij niet vastgesteld dat hij aan de vreemdelingen een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 26 juli 2022 de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen de besluiten van 24 mei 2022 ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep betreft een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, en biedt geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 december 2022.

Uitspraak

202204864/1/V3.
Datum uitspraak: 12 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 juli 2022 in zaken nrs. NL22.2834 en NL22.5577 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluiten van 24 mei 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd, zonder daarbij vast te stellen dat hij aan de vreemdelingen een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
Bij uitspraak van 26 juli 2022 heeft de rechtbank de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen de besluiten van 24 mei 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022
644