ECLI:NL:RVS:2022:3679
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 22 juli 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 mei 2022 ongegrond verklaard. De vreemdeling had verzocht om een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag ingewilligd zonder vast te stellen dat er een bestuurlijke dwangsom was verbeurd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 december 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022, waarin onder andere het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming aan de orde kwamen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.