ECLI:NL:RVS:2022:3662
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 augustus 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had eerder, op 18 maart 2022, een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd, maar zonder dat er een bestuurlijke dwangsom was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk was en het beroep tegen het besluit van 18 maart 2022 ongegrond.
In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, de zaak opnieuw aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorgelegd. De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
De Afdeling heeft verder vastgesteld dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.