ECLI:NL:RVS:2022:365
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling
Op 7 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 15 november 2021 niet in behandeling genomen. De vreemdeling was het hier niet mee eens en had beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep op 23 december 2021 ongegrond.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Deniz, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit is in overeenstemming met artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast werd opgemerkt dat het hoger beroep onder meer een rechtsvraag betrof die eerder door de Afdeling was beantwoord, namelijk in een uitspraak van 19 april 2021 over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 7 februari 2022.