ECLI:NL:RVS:2022:3625

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
202200107/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot verlening van het Nederlanderschap op basis van inburgeringseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 25 november 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had op 30 juni 2020 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om het Nederlanderschap te verkrijgen, maar dit verzoek werd afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat [appellant] niet als voldoende ingeburgerd kon worden beschouwd, omdat hij geen diploma van inburgering had overgelegd. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar [appellant] is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 september 2022 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. F.J.M. Schonkeren, zijn standpunten toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om de naturalisatietoets te behalen. [Appellant] voerde aan dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat hem ontheft van de inburgeringsplicht, niet voldoende was meegewogen door de staatssecretaris. Hij stelde dat er bijzondere feiten en omstandigheden waren die in zijn voordeel pleiten, en dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het besluit van 2 november 2020 niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat de rechtbank ten onrechte de geschonden hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gepasseerd. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202200107/1/V6.
Datum uitspraak: 7 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 25 november 2021 in zaak nr. 20/10133 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 27 september 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Schonkeren, advocaat te Tilburg, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage en die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.       De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] niet als voldoende ingeburgerd in de Nederlandse samenleving kan worden beschouwd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN). De staatssecretaris geeft hiervoor als reden dat [appellant] geen diploma van inburgering heeft overgelegd. Het besluit van 16 december 2013 waarin het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: het college) hem heeft ontheven van de inburgeringsplicht acht de staatssecretaris onvoldoende om hem voor vrijstelling van het inburgeringsexamen in aanmerking te laten komen. Volgens de staatssecretaris doen zich verder geen bijzondere feiten of omstandigheden voor als bedoeld in artikel 10 van de RWN, op grond waarvan hij in afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van die wet aan [appellant] het Nederlanderschap zou moeten verlenen.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met het overleggen van het besluit van het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht waardoor het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is om de naturalisatietoets te behalen. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de Handleiding RWN, onder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, paragraaf 2.3.3., van de RWN, volgt dat de wetgever bewust ervoor heeft gekozen dat het besluit van het college geen recht geeft op ontheffing van de naturalisatietoets. De Handleiding RWN is immers de beleidsmatige uitwerking van de bepalingen van de RWN. De wetgever heeft er volgens [appellant] alleen voor gekozen dat een vreemdeling die wil naturaliseren voldoende moet zijn ingeburgerd. Door het besluit van het college terzijde te schuiven alleen omdat dit afkomstig is van het college en niet van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is er sprake van excessief formalisme, aldus [appellant].
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet heeft getoetst of hij ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan de alfabetiseringscursus. [appellant] wijst op een in hoger beroep overgelegde verklaring van het ROC Tilburg van 24 september 2014 waaruit volgt dat hij 648 uur onderwijs heeft gevolgd aan de school van Educatie en Inburgering van het ROC Tilburg. Volgens [appellant] voldoet hij daarmee aan dezelfde normen als die nu gelden om in aanmerking te komen voor de ontheffing om de naturalisatietoets te behalen. De staatssecretaris had hem dan ook op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, of artikel 10 van die wet moeten ontheffen van de verplichting om de naturalisatietoets te behalen. Hij beroept zich daarbij in het bijzonder op de Handleiding, paragraaf 2.3.1 van de toelichting bij artikel 8.
[appellant] voert verder aan dat de staatssecretaris zich in de besluitvormingsfase niet op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt hoeveel uren onderwijs hij heeft gevolgd. Dat had de staatssecretaris volgens [appellant] op een hoorzitting in de bezwaarfase kunnen bespreken. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de geschonden hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden gepasseerd, aldus [appellant].
3.1.    In beginsel komt een verzoeker op grond van artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN alleen voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking als deze in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd. Hierop kan met toepassing van artikel 10 van de RWN in bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt. Dit is nader uitgewerkt in onder meer artikel 4, eerste lid en onder b, van het Besluit naturalisatietoets. Hierin is bepaald dat een verzoek niet wordt afgewezen op de grond dat de naturalisatietoets niet is behaald als het op grond van door de verzoeker geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen.
3.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4 van het Besluit naturalisatietoets volgt dat - individuele - ontheffingen van de inburgeringsplicht die het college van burgemeester en wethouders heeft verleend op grond van de Wet inburgering 2007 niet automatisch tot gevolg hebben dat het op grond van artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN gestelde vereiste dat de persoon die wil naturaliseren de naturalisatietoets moet behalen, niet wordt gesteld. In het kader van de naturalisatie wordt apart beoordeeld of de verzoeker door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap, binnen een periode van vijf jaar niet in staat is om de naturalisatietoets te behalen, of dat het op grond van door hem geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen. Daarbij zal een beschikking van het college van burgemeester en wethouders om de betrokkene van diens inburgeringsplicht te ontheffen wel zwaar wegen, maar de beoordeling op dit punt is aan de staatssecretaris (stb. 2007, 15, p. 6-7). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland volgt dat vreemdelingen die niet-inburgeringsplichtig zijn of nog onder het inburgeringsstelsel van voor 1 januari 2013 vallen, op grond van het derde en vierde lid in aanmerking kunnen komen voor een ontheffing wegens aantoonbaar geleverde inspanningen (stb. 2013, 14381, blz. 3).
3.3.    Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld volgt uit de Handleiding RWN, onder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, paragraaf 2.3.3., niet dat de wetgever bewust ervoor heeft gekozen dat het besluit van het college geen recht geeft op ontheffing van de naturalisatietoets. [appellant] voert namelijk terecht aan dat de Handleiding RWN beleid is. Verder wordt het besluit van het college weliswaar niet genoemd in artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland als stuk waarmee een vreemdeling in aanmerking kan komen voor een ontheffing wegens aantoonbaar geleverde inspanningen, maar hieruit volgt niet dat de staatssecretaris bij de besluitvorming geen rekening hoeft te houden met zo’n besluit van het college. De staatssecretaris heeft in het besluit van 2 november 2020 met alleen de verwijzing naar dat beleid en de verwijzing naar artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland ten onrechte het besluit van het college niet betrokken bij zijn beoordeling van het ontheffingsverzoek. Daarom is dat besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Dit is des te ernstiger omdat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Het was aan de staatssecretaris om een eigen beoordeling te geven over de inhoudelijke betekenis van het besluit van het college en hierbij ook te betrekken of van [appellant] moet worden verwacht dat hij een advies aanvraagt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Dit mede in het licht van wat is overwogen in 3.2, waaruit volgt dat volgens de regelgever het besluit van het college zwaar weegt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat het besluit van 2 november 2020 deugdelijk gemotiveerd en zorgvuldig voorbereid is. Dit betekent ook dat de rechtbank ten onrechte de geschonden hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd.
Het betoog slaagt.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling zal het beroep gegrond verklaren en het besluit van 2 november 2020 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw een besluit moet nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2020 met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris zal voorafgaand aan het nieuwe besluit [appellant] moeten horen over zijn bezwaarschrift.
5.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6.       De staatssecretaris moet de proceskosten van het beroep en het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 november 2021 in zaak nr. 20/10133;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 2 november 2020, kenmerk Z1-107440232716;
V.      bepaalt dat tegen het door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het door [appellant] voor de behandeling van zijn beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 452,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022
876
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
[…]
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en - indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft - de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen; […]
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Besluit naturalisatietoets
Artikel 4
1. Het verzoek wordt niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald, indien ten genoegen van Onze Minister is aangetoond dat:
[…]
b. het op grond van door de verzoeker geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen.
Regeling naturalisatietoets Nederland (zoals deze luidde ten tijde van besluitvorming)
Artikel 6
1. Geen verplichting tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen genaamd de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde talen en de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering, heeft op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, de verzoeker die een beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering wegens aangetoonde geleverde inspanningen van die onderdelen van het inburgeringsexamen is ontheven.
2. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een beschikking van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze wet luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen om aan die plicht te voldoen.
3. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een advies van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt inhoudende dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet kan worden verwacht dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt.
4. DUO geeft het in het derde lid bedoelde advies in ieder geval op diens verzoek af aan de vreemdeling die:
•       a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van de naturalisatietoets, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;
•       b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets te halen; of
•       c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets te halen.
5. Ter zake van de door DUO afgenomen toets, bedoeld in het vierde lid, onder b en c, is de vreemdeling aan DUO een bedrag van € 150 verschuldigd.
6. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker, die ongeletterd is in de eigen en de Nederlandse taal en die in het bezit is van een verklaring en een advies van het Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam te Amsterdam, dat op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan vijf jaar, inhoudende dat niettegenstaande de aantoonbaar geleverde inspanningen om zich te alfabetiseren in de Nederlandse taal van verzoeker niet meer kan worden verwacht dat hij binnen een tijdsbestek van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden in het Nederlands zal beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau en die het onderdeel spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid onderdeel d, van het Besluit inburgering, zoals dit luidde op 30 september 2017, met succes heeft afgelegd.
7. Het derde tot en met vijfde lid is niet van toepassing op vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (zoals deze luidde ten tijde van besluitvorming)
8-1-d. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d
Paragraaf 2.3. Ontheffing van het inburgeringsexamen
Paragraaf 2.3.1. Inleiding
Een verzoeker die aantoont dat hij wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap redelijkerwijs niet in staat is de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) te behalen, is op grond van artikel 4 van het Besluit Naturalisatietoets van het examen ontheven. Dit geldt ook voor de verzoeker die ondanks geleverde inspanningen niet in staat is de naturalisatietoets te behalen.
Paragraaf 2.3.3. Ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen
Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.
Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:
•       1. De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.
•       2. De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.
•       3. De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.
Tot 1 juli 2013 gold dat voor ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen het haalbaarheidsonderzoek bij het ROC Amsterdam moest worden afgelegd en de Toets Gesproken Nederlands (TGN) moest worden gehaald. De door het ROC Amsterdam in dit kader opgestelde adviezen konden tot vijf jaar na hun afgiftedatum nog worden ingediend in een naturalisatieverzoek. Voor meer informatie hierover zie de Handleiding RWN zoals deze gold tot 1 juli 2013.
Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft geen recht op ontheffing van de naturalisatietoets.
Bij twijfel over de echtheid van de beschikking of het advies van DUO, of bij twijfel of het participatieverklaringstraject is afgerond, kan DUO of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) geraadpleegd worden.
Paragraaf 2.3.4. Toetscriteria aantoonbaar geleverde inspanningen
Artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland geeft uitwerking aan de toetscriteria. DUO geeft in ieder geval, op verzoek van de betrokkene, een advies af aan de vreemdeling die:
•       a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;
•       b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of
•       c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.
In verband met het uitbreiden van het inburgeringsexamen op 1 oktober 2017 met het participatieverklaringstraject is in de Regeling naturalisatietoets Nederland verduidelijkt dat de adviesprocedure bij DUO niet kan worden gevolgd door vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.
Paragraaf 2.3.5. Procedure advies ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen
Voor het aanvragen van een advies van DUO inzake ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen moet de betrokkene gebruik maken van het formulier dat te verkrijgen is via www.inburgeren.nl of www.ind.nl. Op het formulier kruist de betrokkene aan of hij een beroep doet op mogelijkheid a, b of c als genoemd in paragraaf 2.3.4. De betrokkene stuurt aan DUO de verklaring van de cursusinstelling(en) met het Blik op Werk Keurmerk, waaruit blijkt dat hij met voldoende inzet de onder ad a, ad b of ad c genoemde vereiste minimale uren heeft deelgenomen. Voor cursusinstellingen met het Blik op Werk Keurmerk: zie www.blikopwerk.nl/inburgeren.
De betrokkene hoeft de minimale uren cursus niet bij één en dezelfde cursusinstelling te hebben gevolgd.
DUO beoordeelt de aanvraag en stelt een advies op. Aan de beoordeling van de ontheffingsgrond bij DUO (het advies) zijn geen kosten verbonden.
Als de betrokkene in aanmerking wil komen voor mogelijkheid b of c, als genoemd in paragraaf 2.3.4, dan moet hij een door DUO afgenomen toets van het leervermogen afleggen. Voor het afleggen van de toets zijn kosten verbonden die de betrokkene zelf aan DUO moet betalen. De kosten voor deze toets bedragen € 150,- (artikel 6, vijfde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland). Voor informatie over de toets van het leervermogen, zie www.inburgeren.nl.
Als de betrokkene naar het oordeel van DUO niet voldoet aan de toetscriteria, dan krijgt hij een negatief advies. De aangeleverde documenten worden door DUO tegelijkertijd met het advies aan de betrokkene teruggestuurd. Als de betrokkene een positief advies krijgt van DUO, dan moet hij dit advies overleggen bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek.