ECLI:NL:RVS:2022:3588

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
202106167/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 9 augustus 2019 de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag over 2018 definitief vastgesteld en de te veel ontvangen voorschotten teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen baseerde deze terugvordering op een toetsingsinkomen van [appellante] van € 58.936,00, terwijl eerder een lager inkomen was vastgesteld. [appellante] voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een terugvordering onterecht maakten, onder andere vanwege haar financiële situatie en de gevolgen van de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de ontbinding van haar huwelijk.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht was uitgegaan van het door de inspecteur vastgestelde inkomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering konden matigen. In hoger beroep herhaalde [appellante] haar argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen voldoende gemotiveerd had dat de terugvordering het gevolg was van een afwijking van het geschatte toetsingsinkomen en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De Afdeling benadrukte dat [appellante] de mogelijkheid had om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen bij de Belastingdienst/Toeslagen.

De uitspraak bevestigt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich aan de wet moet houden bij het vaststellen van het toetsingsinkomen en dat financiële problemen van een aanvrager niet automatisch leiden tot een matiging van de terugvordering. De Afdeling verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202106167/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2021 in zaak nr. 21/1240 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag over 2018 voor [appellante] definitief vastgesteld en de te veel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 25 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 november 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Amrani, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 22 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag voor [appellante] over 2018 vastgesteld op respectievelijk € 1.139,00, € 5.543,00 en € 4.045,00. De dienst heeft deze bedragen gebaseerd op een toetsingsinkomen van [appellante] van € 15.210,00.
2.       Bij het besluit van 9 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag voor [appellante] over 2018 opnieuw berekend en definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 0,00, € 2.945,00 en € 0,00. De dienst heeft de bedragen van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget gebaseerd op een toetsingsinkomen van [appellante] van € 58.936,00 en heeft het bedrag van de huurtoeslag gebaseerd op een gezamenlijk toetsingsinkomen van [appellante] en haar thuiswonende kind van in totaal € 76.729,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ook bepaald dat [appellante] de te veel ontvangen voorschotten, ten bedrage van respectievelijk € 1.143,00, € 2.608,00 en € 4.062,00, moet terugbetalen.
3.       [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 augustus 2019. Zij heeft hierbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3635), waaruit volgt dat dat bij een terugvorderingsbesluit een belangenafweging gemaakt moet worden en dat onder bijzondere omstandigheden moet worden afgezien van terugvordering of dat deze moet worden gematigd. Volgens [appellante] is in haar geval sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden.
[appellante] heeft aangevoerd dat zij op 13 november 2006 het huwelijk met haar toenmalige partner heeft laten ontbinden waarbij de huwelijksgemeenschap, buiten haar schuld, niet is verdeeld. De ex-partner van [appellante] overleed in 2015. Voor één van de twee hypotheekschulden uit de huwelijksgemeenschap werd [appellante] vervolgens aangesproken. Na de verkoop van de woning van haar ex-echtgenoot bleef er een restschuld over aan ING Bank van bijna € 18.000,00. [appellante] is hierop een civiele procedure gestart om alsnog tot verdeling van de huwelijksgemeenschap te komen. [appellante] heeft hiermee haar deel van de gelden, die tijdens het huwelijk bij Delta Lloyd Bank waren gestort, willen verkrijgen om daarmee de restschuld bij ING Bank af te lossen. De rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 19 april 2017 de huwelijksgemeenschap verdeeld. De aan [appellante] toebedeelde geldsom bleek te zijn omgezet in een lijfrenterekening. Dit had als gevolg dat het geld als afkoopsom van een lijfrente-uitkering aan haar werd uitbetaald in 2018. Hierdoor werd het geldbedrag belast voor de inkomstenbelasting over 2018 en telde het dus ook mee voor het toetsingsinkomen waarop de toeslagen zijn gebaseerd. Met het aan [appellante] uitgekeerde geldbedrag heeft zij de nog openstaande hypotheekschuld bij ING Bank en de bij de civiele procedure opgekomen advocaatkosten betaald, waarna een nettobedrag van € 856,38 overbleef. [appellante] had daarom feitelijk niet meer te besteden dan dit restbedrag bovenop haar bijstandsuitkering. De door haar ontvangen voorschotten toeslagen waren dan ook noodzakelijk om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud van haarzelf en haar twee minderjarige kinderen. [appellante] heeft aangevoerd dat zij nog steeds van een zeer gering inkomen moet rondkomen en dat zij de ontvangen voorschotten voor 2018 niet kan terugbetalen.
4.       Bij het besluit van 25 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De dienst heeft hierbij toegelicht dat de voorschotten toeslagen zijn berekend op basis van een door [appellante] zelf doorgegeven jaarinkomen. Het definitieve jaarinkomen van [appellante] bleek hoger te zijn, met als gevolg dat zij recht heeft op minder toeslag en dat zij de te veel ontvangen voorschotten moet terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft verwezen naar het Verzamelbesluit Toeslagen van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, 45908; hierna: het Verzamelbesluit), waarin staat dat alleen bijzondere omstandigheden zich kunnen verzetten tegen gehele terugvordering. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan de voorschotten zijn berekend. Verder is de dienst niet gebleken van omstandigheden die aangemerkt kunnen worden als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de terugvordering te matigen. Ook de financiële situatie of financiële problemen leiden in het algemeen niet tot een matiging van de terugvordering. Hiervoor bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Aangevallen uitspraak
5.       De rechtbank heeft over de vaststelling van de toeslagen overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de toetsingsinkomen gebruik moet maken van het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen zoals opgenomen in de basisregistratie inkomen. De wet biedt de dienst geen mogelijkheid om hiervan af te wijken en er bestaat ook geen grond om de afkoopsom buiten beschouwing te laten bij de berekening van de toeslagen. Gelet op het voorgaande is de Belastingdienst/Toeslagen terecht uitgegaan van het door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde inkomen.
6.       De rechtbank heeft over de terugvordering van de toeslagen overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van volledige terugvordering kan afzien, als de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de te dienen doelen van de volledige terugvordering. De rechtbank heeft vervolgens gewezen op het Verzamelbesluit waarin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden in de weg kunnen staan aan gehele terugvordering en waarin voorbeelden van dergelijke omstandigheden zijn opgenomen. Volgens de rechtbank kwalificeren de omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd niet als zulke bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft verder overwogen dat in het geval van [appellante] de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het vastgestelde toetsingsinkomen ten opzichte van het geschatte toetsingsinkomen, waarover in het Verzamelbesluit is bepaald dat dit geen bijzondere omstandigheid is die leidt tot matiging van de terugvordering. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering dan wel deze te matigen. Zij heeft hierbij in aanmerking genomen dat als [appellante] in financieel slechte omstandigheden komt te verkeren als gevolg van de invordering, op haar verzoek een gepersonaliseerde betalingsregeling kan worden getroffen met de Belastingdienst/Toeslagen. Hierbij kijkt de Belastingdienst/Toeslagen naar de individuele omstandigheden van [appellante] en stelt hij aan de hand daarvan een betalingsregeling vast. Verder heeft de dienst het besluit van 25 januari 2021 voldoende gemotiveerd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
7.       In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen had moeten afzien van de vaststelling van de toeslagen op basis van het door de inspecteur vastgestelde inkomen, althans van volledige terugvordering van de voorschotten, vanwege de bijzondere omstandigheden die zij in bezwaar heeft aangevoerd. De eenmalige uitkering van Delta Lloyd Bank die zij uit de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft verkregen is bij haar toetsingsinkomen opgeteld, terwijl zij deze heeft gebruikt voor de aflossing van de huwelijkse schulden. De gevolgen van de uitkering voor de toeslagen waren voor [appellante] niet te voorzien en evenmin te voorkomen. Ook met haar huidige geringe inkomen kan zij de teruggevorderde voorschotten niet betalen en leidt de terugvordering tot onevenredig harde gevolgen. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden. In het besluit van 9 augustus 2019 noch in het besluit van 25 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen blijk gegeven van een belangenafweging. Ook heeft hij het niet gebruiken van zijn discretionaire bevoegdheid om van de terugvordering af te zien of deze te matigen niet gemotiveerd, aldus [appellante].
Beoordeling hoger beroep
8.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daar ten overvloede nog aan toe dat [appellante] een verzoek aan de Belastingdienst/Toeslagen kan doen om een persoonlijke betalingsregeling, waarbij rekening wordt gehouden met haar financiële situatie.
Slotsom
9.       Het hoger beroep is ongegrond.
10.     De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022
994