ECLI:NL:RVS:2022:3577
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 oktober 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2022, waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag had ingewilligd, ongegrond verklaard. De vreemdeling was van mening dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom had verbeurd, maar dit was niet vastgesteld in het besluit.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
Uiteindelijk heeft de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.