202107683/3/A3.
Datum uitspraak: 24 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant], wonend te [woonplaats],
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2022 in zaak nr. 202107683/2/A3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 25 januari 2022, in zaak nr. 202107683/2/A3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van [opposant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2021 in zaak nr. 20/5258 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan.
Overwegingen
1. Een hoger beroep kan alleen zonder zitting niet-ontvankelijk worden verklaard als dat ‘kennelijk’ het geval is (artikel 8:54 van de Awb). De term niet-ontvankelijk betekent dat er geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is. De term ‘kennelijk’ betekent dat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van het hoger beroep. Als tegen zo’n ‘kennelijk’-uitspraak verzet wordt ingesteld, moet de rechter die op dat verzet beslist beoordelen: (a) of terecht is geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en (b) of daar geen twijfel over mogelijk is. Daarbij neemt de rechter alle argumenten van de indiener mee die te maken hebben met die niet-ontvankelijkverklaring. Dat kunnen ook nieuwe feiten of nieuwe argumenten zijn die daar over gaan.
2. In de uitspraak waartegen het verzet is gericht heeft de Afdeling het hoger beroep van [opposant] kennelijk niet-ontvankelijk geacht, omdat het hoger beroep niet binnen de beroepstermijn is ingesteld. De Afdeling heeft in de uitspraak waartegen het verzet is gericht geoordeeld dat als een stuk aangetekend is verzonden en een belanghebbende de ontvangst daarvan ontkent, er moet worden onderzocht of het stuk door het postvervoersbedrijf op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer het postvervoerbedrijf bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komen de gevolgen van het niet ophalen van dat stuk bij het postvervoerbedrijf voor risico van de belanghebbende, aldus de Afdeling.
3. [opposant] voert in verzet aan dat de bewijslast van verzending van het stuk, te weten de uitspraak op beroep, bij de rechtbank moet liggen.
Het aangevoerde geeft aanleiding voor twijfel. De uitkomst van de zaak is daarmee niet ‘kennelijk’ en de Afdeling heeft om die reden niet zonder het houden van een zitting het beroep niet-ontvankelijk mogen verklaren.
4. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen het verzet is gericht vervalt. Dat is de uitspraak van 25 januari 2022, in zaak nr. 202107683/2/A3. De behandeling van het hoger beroep wordt hervat.
5. De griffier van de Raad van State zal de proceskosten van [opposant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzet gegrond;
II. bepaalt dat de griffier van de Raad van State de door [opposant] gemaakte proceskosten voor het verzet, tot een bedrag van € 379,50, geheel toe te rekenen aan een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022
195-836