BIJLAGE
1. Bij de tenuitvoerlegging van het in het stroomgebiedsbeheerplan omschreven maatregelenprogramma:
a. a) voor oppervlaktewateren
i. i) leggen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer ter voorkoming van achteruitgang van de toestand van alle oppervlaktelichamen, onder voorbehoud van de toepassing van de leden 6 en 7 en onverminderd lid 8;
ii) beschermen, verbeteren en herstellen de lidstaten alle oppervlaktewateren, onder voorbehoud van punt iii) voor kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen, met de bedoeling uiterlijk 15 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn een goede toestand van het oppervlaktewater overeenkomstig bijlage V te bereiken, onder voorbehoud van verlengingen in overeenstemming met lid 4 en toepassing van de leden 5, 6 en 7 en onverminderd lid 8;
iii) beschermen en verbeteren de lidstaten alle kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen, met de bedoeling uiterlijk 15 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater overeenkomstig bijlage V te bereiken, onder voorbehoud van verlengingen in overeenstemming met lid 4 en toepassing van de leden 5, 6 en 7 en onverminderd lid 8;
4. De in lid 1 gestelde termijnen kunnen met het oog op het gefaseerde bereiken van de doelstellingen voor waterlichamen worden verlengd, mits de toestand van het aangetaste waterlichaam niet verder verslechtert, wanneer aan alle navolgende voorwaarden wordt voldaan:
c) verlengingen worden beperkt tot maximaal twee bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt;
1. Elke lidstaat draagt er zorg voor dat voor elk stroomgebiedsdistrict of voor het op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict, een maatregelenprogramma wordt opgesteld waarin rekening is gehouden met de resultaten van de krachtens artikel 5 voorgeschreven analyses, teneinde de doelstellingen van artikel 4 te verwezenlijken. Deze maatregelenprogramma's kunnen verwijzen naar maatregelen die voortvloeien uit de nationale wetgeving en op geheel het grondgebied van een lidstaat betrekking hebben. Een lidstaat kan zo nodig maatregelen nemen die op alle stroomgebiedsdistricten en/of de op zijn grondgebied gelegen delen van internationale stroomgebiedsdistricten van toepassing zijn.
2. Elk maatregelenprogramma omvat de in lid 3 genoemde "basismaatregelen" en, waar nodig, "aanvullende maatregelen".
3. " Basismaatregelen" zijn de minimumvereisten waaraan moet worden voldaan en omvatten:
g) voor lozingen door puntbronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, een vereiste inzake voorafgaande regulering, zoals een verbod op het in het water brengen van verontreinigende stoffen, of een voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, waarin emissiebeheersingsmaatregelen worden voorgeschreven voor de betrokken verontreinigende stoffen, met inbegrip van beheersingsmaatregelen zoals bepaald in de artikelen 10 en 16. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld.
De volgende communautaire wetgeving wordt 13 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ingetrokken:
- Richtlijn 76/464/EEG, met uitzondering van artikel 6, dat bij de inwerkingtreding van deze richtlijn wordt ingetrokken.
De tabel uit bijlage V bij de Kaderrichtlijn Water met de fysisch-chemische kwaliteitselementen
Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, worden in deze richtlijn overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vastgelegd.
1. Onverminderd lid 1 bis, passen de lidstaten de MKN toe zoals vastgesteld in deel A van bijlage I op oppervlaktewaterlichamen en passen zij die MKN toe overeenkomstig de vereisten bepaald in deel B van bijlage I.
Relevante uitsnedes uit bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG
Onverminderd artikel 7 is deze richtlijn van toepassing:
a. a) op oppervlaktewateren in het binnenland;
b) op territoriale zeewateren;
De lidstaten nemen alle passende maatregelen ter beëindiging van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst I van bijlage I, hierna „onder lijst I vallende stoffen" genoemd, en ter vermindering van de verontreiniging van genoemde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst II van bijlage I, hierna „onder lijst II vallende stoffen" genoemd, overeenkomstig deze richtlijn.
Ten aanzien van de onder lijst I vallende stoffen wordt het volgende bepaald:
a. a) voor iedere lozing in de in artikel 1 bedoelde wateren die een van deze stoffen kan bevatten, is een voorafgaande vergunning nodig, die wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat;
Richtlijn 76/464/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Lijst I van families en groepen van stoffen
Lijst I omvat sommige afzonderlijke stoffen die deel uitmaken van de volgende families en groepen van stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen:
1. Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan
In deze richtlijn worden technische specificaties voor de chemische analysen en monitoring van de watertoestand overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG vastgesteld. De richtlijn bevat minimale prestatiekenmerken voor analysemethoden die door de lidstaten bij de monitoring van de watertoestand, sediment en biota worden gebruikt, alsmede voorschriften voor het aantonen van de kwaliteit van analyseresultaten.
Met het oog op deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing:
2. onder „bepalingsgrens" wordt verstaan een vermeld veelvoud van de aantoonbaarheidsgrens bij een concentratie van de te bepalen grootheid die redelijkerwijs met een aanvaardbaar nauwkeurigheids- en precisieniveau kan worden bepaald. De bepalingsgrens kan met behulp van een geschikte standaard of een geschikt monster worden berekend en kan vanaf het laagste kalibratiepunt op de kalibratiecurve, met uitzondering van de blanco, worden verkregen;
Berekening van gemiddelde waarden
1. Wanneer de waarde van de fysisch-chemische of chemische te meten grootheden in een bepaald monster onder de bepalingsgrens ligt, wordt voor de berekening van de gemiddelde waarde het meetresultaat vastgesteld op de helft van de waarde van de betrokken bepalingsgrens.
Algemene wet bestuursrecht
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
1. Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
Besluit lozen buiten inrichtingen
Vrijstelling wordt verleend van:
a. het verbod, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, voor zover aan het lozen regels zijn gesteld in de artikelen 3.1 tot en met 3.11 en 3.13 tot en met 3.26;
Degene die voornemens is te lozen als bedoeld in de artikelen 3.1, tweede, derde, vierde en zesde lid, onderdeel a, 3.2, derde, vijfde, zevende en negende lid, 3.5, derde en vierde lid, 3.6, tweede lid, 3.10, eerste lid, 3.11, eerste lid, 3.12, eerste lid, 3.13, zevende en negende lid, 3.17, eerste en tweede lid, 3.20, vijfde lid, 3.21, eerste lid, 3.24, of 3a.2, meldt dit ten minste vier weken voordat met het lozen wordt aangevangen aan het bevoegd gezag.
1. Degene die loost en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het lozen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
4 Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden een verplichting de activiteiten die met het lozen samenhangen te beschrijven, alsmede metingen, berekeningen of tellingen te verrichten ter bepaling van de mate waarin het lozen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
1. Bij het lozen van grondwater vanuit een proefbronnering in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de Wet bodembescherming en het lozen vanuit een bodemsanering in de zin van de Wet bodembescherming wordt ten minste voldaan aan het tweede tot en met het negende lid.
2 Het lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, is toegestaan, indien bij het lozen:
d.in een steekmonster de emissiewaarden van de in dit artikel opgenomen tabel 3.1a niet worden overschreden.
7 Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift afwijken van:
c.de waarden bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, en lagere waarden bepalen indien vanuit een voorziening bedoeld in dat lid geloosd wordt in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam of op of in de bodem en het belang van bescherming van het milieu noodzaakt tot het stellen van een lagere waarde.
Besluit milieueffectrapportage
5 Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:
b.de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
Relevante uitsnedes uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage
Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009
1. Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de artikelen 2, derde tot en met zevende lid, 3 of 6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren dat het plan voor elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: met ingang van 22 december 2015 is een goede oppervlaktewatertoestand bereikt.
Een oppervlaktewaterlichaam verkeert in een goede chemische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat is voldaan aan de Europese milieukwaliteitseisen voor water, genoemd in bijlage I bij dit besluit.
Het bevoegd gezag, dan wel, in gevallen waarin een vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is aangevraagd, het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, houdt bij de bepaling van de voor de inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken en monitoringeisen rekening met de relevante BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.
Relevante uitsnedes uit de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht