ECLI:NL:RVS:2022:351
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 20 april 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 28 juni 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 februari 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. De enige grief van de vreemdeling, die betrekking heeft op dit onderzoek, is gegrond bevonden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of de vreemdeling, wiens afvalligheid of atheïsme geloofwaardig is geacht, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep van de vreemdeling is gegrond verklaard en het besluit van 20 april 2021 is vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 februari 2022.