202201213/1/R4.
Datum uitspraak: 30 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 december 2021 heeft het college zijn beslissing om op 6 december 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 200,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 oktober 2022 heeft het college het besluit van 23 februari 2022 gewijzigd in die zin dat de verhaalde kosten worden gewijzigd van € 200,00 in € 199,57.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, is verschenen.
Overwegingen
1. Het besluit van 12 oktober 2022 is, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), mede onderwerp van dit geding. De Afdeling beoordeelt de besluiten van 23 februari 2022 en 12 oktober 2022 hierna in onderlinge samenhang.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 6 december 2021 is aangetroffen naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van de Nieuwe Haven 80 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak een adresdrager is aangetroffen met de naam en adresgegevens van [appellant].
3. [appellant] betwist niet dat hij de huisvuilzak naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst. Hij is het er niet mee eens dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komt. Volgens [appellant] was de container al een week niet geleegd en kon hij de huisvuilzak niet thuis laten staan omdat dat ongedierte aantrekt.
3.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3.1. Aangezien [appellant] heeft aangegeven dat hij de huisvuilzak naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt. Doordat [appellant] zijn huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De gestelde omstandigheid dat de container vol zat, betekent niet dat het afval in strijd met de daarvoor geldende regels ter inzameling mag worden aangeboden. Als een inzamelvoorziening vol is, is het de verantwoordelijkheid van [appellant] om zijn afval op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van de huisvuilzak redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022
490