ECLI:NL:RVS:2022:346
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 22 april 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 28 mei 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Kramer-Ograjensek, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 2 februari 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. De grieven van de vreemdeling zijn gegrond bevonden, wat betekent dat de rechtbank uitspraak vernietigd wordt. De staatssecretaris is verplicht om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, die in dit geval € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de risico's voor vreemdelingen die terugkeren naar landen waar zij mogelijk vervolgd worden om hun geloof of overtuiging. De Raad van State heeft de staatssecretaris opgedragen om in toekomstige zaken beter te onderzoeken of vreemdelingen daadwerkelijk risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer naar hun land van herkomst.