ECLI:NL:RVS:2022:346

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
202103472/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 22 april 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 28 mei 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Kramer-Ograjensek, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 2 februari 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. De grieven van de vreemdeling zijn gegrond bevonden, wat betekent dat de rechtbank uitspraak vernietigd wordt. De staatssecretaris is verplicht om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, die in dit geval € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de risico's voor vreemdelingen die terugkeren naar landen waar zij mogelijk vervolgd worden om hun geloof of overtuiging. De Raad van State heeft de staatssecretaris opgedragen om in toekomstige zaken beter te onderzoeken of vreemdelingen daadwerkelijk risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer naar hun land van herkomst.

Uitspraak

202103472/1/V2.
Datum uitspraak: 2 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 mei 2021 in zaak nr. NL21.6499 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Kramer-Ograjensek, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De grieven gaan over het onderzoek en de beoordeling van de staatssecretaris naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig heeft geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dat moet hij in deze zaak ook doen. De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 22 april 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 mei 2021 in zaak nr. NL21.6499;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 22 april 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022
915