ECLI:NL:RVS:2022:3452

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
202206495/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 23 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Dit verzoek volgde op de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 december 2021 en 15 juli 2022. De rechtbank Den Haag had op 25 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep heeft ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen te ontvangen. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de ingediende argumenten, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een uitspraak is gedaan in het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 759,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in asielprocedures. De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorziet in de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te treffen in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

202206495/2/V3.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling] mede voor haar minderjarige kind,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2022 in zaak nr. NL21.20268 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 december 2021 en 15 juli 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
47-1023