202107564/1/A3.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 november 2021 in zaak nr. 20/6326 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de raad van Amsterdam) de stage van [appellant] ten behoeve van de beroepsopleiding voor de advocatuur voor de duur van zes maanden verlengd.
Bij besluit van 1 december 2020 heeft de algemene raad het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2022, waar de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. H.A.E. van Soest, advocaat te Zoetermeer, is verschenen. Voorts is ter zitting de raad van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, advocaat te Amsterdam, en mr. E.J. Henrichs, voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Op 30 augustus 2019, bekendgemaakt op 3 oktober 2019, heeft de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam besloten [appellant]’s stage te verlengen. [appellant] stelt dat hij tegen dit besluit op 8 november 2019 administratief beroep heeft ingesteld bij de algemene raad en dat hij op 24 december 2019 een herinnering heeft gestuurd omdat een reactie uitbleef. In een brief van 28 juni 2020 heeft [appellant] de algemene raad verzocht alsnog te beslissen op het administratieve beroep.
2. De algemene raad stelt dat hij alleen de brief van 28 juni 2020 heeft ontvangen. Dan zou [appellant] te laat administratief beroep hebben ingesteld. [appellant] heeft ter onderbouwing dat hij al op 8 november 2019 administratief beroep heeft ingesteld een track en trace overgelegd. Hieruit blijkt dat het poststuk waarop de track and trace ziet op 11 november 2019 is bezorgd.
3. De algemene raad heeft met behulp van de track en trace onderzoek gedaan naar het poststuk. Daaruit bleek dat het poststuk bij hem is aangeboden. Bij ontvangst van het poststuk bleek dat het bestemd was voor de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de raad van Den Haag). Om die reden is niet voor ontvangst getekend, maar is het poststuk direct weer meegegeven aan de postbesteller om dat te laten bezorgen bij de raad van Den Haag. Desgevraagd heeft de raad van Den Haag de bij het poststuk behorende brief van 7 november 2019, met ontvangststempel van 11 november 2019, naar de algemene raad gestuurd. Deze brief gaat niet over het verlengingsbesluit van de raad van Amsterdam, maar is een van [appellant] afkomstige brief van 7 november 2019, bestemd voor de raad van Den Haag over zijn overstap van Amsterdam naar Den Haag op 1 november 2019. De algemene raad heeft verder onderzoek gedaan naar de ontvangen post van begin oktober en begin november 2019. Het door [appellant] bedoelde poststuk werd niet aangetroffen.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij het administratief beroepschrift tijdig heeft verzonden door het overleggen van een verzendbewijs met track en trace. De algemene raad heeft echter volgens de rechtbank het vermoeden van ontvangst voldoende ontzenuwd. Dat het poststuk in werkelijkheid de aan de raad van Den Haag gerichte brief over de overstap is geweest, heeft [appellant] niet gemotiveerd betwist. Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden aangenomen dat [appellant] tijdig administratief beroep heeft ingesteld tegen het verlengingsbesluit van 3 oktober 2019. Het verlengingsbesluit staat daarom in rechte vast. Of de algemene raad al dan niet in december 2019 een herinneringsbrief heeft ontvangen maakt dat niet anders. Toen was de bezwaartermijn al verstreken.
5. [appellant] betoogt dat hij wel tijdig administratief beroep heeft ingesteld en dat de algemene raad dit vermoeden niet voldoende heeft ontzenuwd. [gemachtigde van de algemene raad] heeft in haar e-mail van 7 augustus 2020 erkend dat het administratief beroepschrift is ontvangen. Het poststuk was gericht aan de algemene raad en had nooit moeten worden doorgestuurd naar de raad van Den Haag. Het kan geen toeval zijn dat ook de herinneringsbrief van 24 december 2019 niet zou zijn ontvangen. Hij kan niet uitsluiten dat de algemene raad om welke reden dan ook het beroepschrift niet in behandeling wilde nemen, aldus [appellant].
6. In de e-mail van 7 augustus 2020, waar volgens [appellant] een erkenning van ontvangst van het administratief beroepschrift in staat, schrijft [gemachtigde van de algemene raad]:
"Op 4 augustus jl. bevestigde ik u de ontvangst van het verzendbewijs van het bij brief van 10 oktober 2019 pro forma door mr. [appellant] ingestelde administratief beroep, […].
Omdat ik constateerde dat het verzendbewijs vermeldt dat de brief van 10 oktober 2019 pas op 11 november 2019 is bezorgd bij de Nederlandse orde van advocaten heb ik daarover navraag gedaan bij PostNL. Toen is mij gebleken dat een poststuk met hetzelfde nummer als dat bij de Nederlandse orde van advocaten is bezorgd ook is afgeleverd bij de Haagse orde van advocaten.
Helaas gebeurt dat wel vaker. Wij zijn dan ook alert op de verschillende postbusadressen en sturen in voorkomend geval het poststuk door. In deze zaak betrof het een aangetekend stuk, zoals mr. [appellant] in de correspondentie aangeeft. Toen wij zagen dat het poststuk niet voor de NOvA, maar voor de Haagse orde bestemd was, hebben wij niet voor ontvangst getekend, maar het meteen weer meegegeven aan de postbesteller."
In deze mail erkent [gemachtigde van de algemene raad] dat er een poststuk is aangeboden. Dat dit poststuk het administratief beroepschrift bevatte, heeft zij in die mail evenwel niet erkend. Uit het onderzoek van de algemene raad en de raad van Den Haag is gebleken dat het poststuk stukken bevatte die bestemd waren voor de raad van Den Haag. Dat poststuk is dus terecht doorgestuurd door de algemene raad. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de algemene raad het vermoeden dat ook het administratieve beroepschrift in dat poststuk zat voldoende heeft ontzenuwd. [appellant] heeft zijn suggestie dat de algemene raad het administratief beroepschrift niet heeft willen ontvangen in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat [appellant] niet tijdig administratief beroep heeft ingesteld en de algemene raad het administratief beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De algemene raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
851