ECLI:NL:RVS:2022:3375

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202203262/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake bestuursdwang en kostenvergoeding

Op 10 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit hield in dat een gedeelte van de kosten, ter hoogte van € 200,00, voor rekening van de appellante zou komen. Op 25 april 2022 verklaarde het college het bezwaar van de appellante ongegrond. Hiertegen heeft de appellante beroep ingesteld. Op 3 oktober 2022 heeft het college echter het besluit van 25 april 2022 ingetrokken en het eerdere besluit van 10 april 2022 herroepen.

De zaak is behandeld op 1 november 2022, waar het college vertegenwoordigd was door D. Khougiani. In het besluit van 3 oktober 2022 heeft het college besloten om, gezien de persoonlijke omstandigheden van de appellante, af te zien van het verhalen van de kosten voor het ruimen van het huisvuil. Dit betekent dat de appellante het bedrag van € 200,00 niet langer hoeft te betalen. Hierdoor heeft de appellante geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 25 april 2022, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens besloten dat het college het door de appellante betaalde griffierecht van € 50,00 dient te vergoeden. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

Uitspraak

202203262/1/R4.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2022 heeft het college zijn beslissing om op 31 maart 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 200,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 25 april 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft het college het besluit van 25 april 2022 ingetrokken en het besluit van 10 april 2022 herroepen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.
Overwegingen
1.       In het besluit van 3 oktober 2022 heeft het college besloten in het licht van de persoonlijke omstandigheden van [appellante] af te zien van het verhalen van de kosten van het ruimen van het huisvuil. Dit betekent, zoals ook is vermeld in het besluit van 3 oktober 2022, dat [appellante] het bedrag van € 200,00 niet langer hoeft te betalen.
Met dit besluit is het college geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellante] tegen het besluit van 25 april 2022, waardoor zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
2.       Aangezien het college met het besluit van 3 oktober 2022 is tegemoetgekomen aan het beroep, ziet de Afdeling aanleiding het college te gelasten het door [appellante] betaalde griffierecht te vergoeden.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 euro vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022