ECLI:NL:RVS:2022:3374

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202202234/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake spoedeisende bestuursdwang en afvalstoffenverordening

Op 23 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 24 januari 2022 heeft plaatsgevonden. Dit gebeurde naar aanleiding van het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door [appellante]. Het college heeft op 2 februari 2022 besloten om de huisvuilzak, die buiten de ondergrondse restafvalcontainer was aangetroffen, te verwijderen. In de zak werd een bon aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellante].

[appellante] heeft niet betwist dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de zak niet verkeerd heeft aangeboden. Zij beweert dat zij altijd afval van anderen opruimt en vermoedt dat anderen het afval uit de container hebben gehaald. Het college heeft echter gesteld dat, op basis van vaste rechtspraak, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

De Afdeling heeft geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Haar verklaring dat zij haar afval op correcte wijze heeft aangeboden, was onvoldoende om haar standpunt te onderbouwen. De mogelijkheid dat iemand anders de huisvuilzak uit de container heeft gehaald, werd niet als voldoende bewijs gezien. De Afdeling heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en het college in het gelijk gesteld. Tevens is bepaald dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202202234/1/R4.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2022 heeft het college zijn beslissing om op 24 januari 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 23 maart 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door K. el Ouasghiri en mr. S.B.H. Fijneman, is verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grijze huisvuilzak die op 24 januari 2022 is aangetroffen buiten de ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de 1e Balsemienstraat 6 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een bon is aangetroffen met haar naam- en adresgegevens erop.
2.       [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar betoogt dat zij de zak niet verkeerd heeft aangeboden. [appellante] betoogt dat zij juist altijd afval van anderen opruimt. Zij vermoedt dat anderen het afval uit de container hebben gehaald.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door het adreslabel is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Haar verklaring dat zij haar huishoudelijke afval op correcte wijze heeft aangeboden, is onvoldoende om op grond daarvan aannemelijk te achten dat [appellante] dat daadwerkelijk heeft gedaan. Met het opperen van de mogelijkheid dat de huisvuilzak door iemand anders uit de container is gehaald, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat dat daadwerkelijk is gebeurd. Verder betekent de omstandigheid dat [appellante] altijd afval van anderen opruimt (wat op zich zeer in haar valt te prijzen) niet dat zij niet degene kan zijn geweest die in dit geval om een bepaalde reden de aangetroffen huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
490