ECLI:NL:RVS:2022:3371

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202107375/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing inreisverbod door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had verzocht om opheffing van zijn inreisverbod, dat was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 maart 2021. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij na de uitvaardiging van het inreisverbod buiten de Europese Unie had verbleven, en dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde omdat er geen sprake was van gelijke gevallen.

In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, de zaak opnieuw aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorgelegd. De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 23 november 2022 door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de vreemdeling in zijn verzoek om opheffing van het inreisverbod niet in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

202107375/1/V2.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 november 2021 in zaak nr. 21/2162 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn inreisverbod afgewezen.
Bij uitspraak van 1 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Anders dan de vreemdeling in zijn eerste grief betoogt, gaat het de rechtbank er niet om wanneer hij Nederland heeft verlaten, maar wanneer hij de Europese Unie heeft verlaten. In de door de vreemdeling genoemde gevallen was bij de staatssecretaris namelijk bekend op welke datum de vreemdelingen uit de Europese Unie waren vertrokken, zodat ook duidelijk was wanneer de rechtsgevolgen van hun inreisverboden waren ingetreden. De vreemdeling zelf heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij na de uitvaardiging van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
844