ECLI:NL:RVS:2022:3364

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
202104818/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en beoordeling van bekering tot het christendom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 6 april 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 19 juli 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De vreemdeling betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig is. De Raad van State oordeelt dat de vreemdeling voldoende heeft aangetoond dat zijn bekering oprecht is en dat de staatssecretaris zijn motieven en het proces van bekering onvoldoende heeft gemotiveerd. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de elementen van bekering in onderlinge samenhang moet beoordelen.

De Raad van State beslist dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden, die door de vreemdeling zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale kosten worden vastgesteld op € 2.277,00, die geheel toe te rekenen zijn aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de Raad van State is gedaan op 23 november 2022.

Uitspraak

202104818/1/V2.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 19 juli 2021 in zaak nr. NL21.5542 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig is. Deze grief slaagt. De vreemdeling heeft namelijk niet alleen verklaard dat, maar ook waarom hij openstond voor het christendom. Ook heeft hij toegelicht hoe het christendom doorwerkte op zowel zijn innerlijke beleving als zijn gezinsleven, en dat het voor hem belangrijk is om naar de kerk te gaan, omdat hij zijn geloofskennis wil verdiepen en die kennis in zijn dagelijks leven wil toepassen. Zoals de vreemdeling terecht betoogt, heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd waarom deze verklaringen, die de motieven voor en het proces van bekering betreffen, hem niet overtuigen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 april 2021 wordt vernietigd.
3.       De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag. Daarbij moet de staatssecretaris de drie elementen van bekering (motieven voor en proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten), in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977, in onderlinge samenhang beoordelen. Dit is een integrale beoordeling, waarbij de staatssecretaris ook de door de vreemdeling ingebrachte brieven van de ICF-kerk van onder meer 26 maart 2021 en van 24 juni 2021 kenbaar moet betrekken.
4.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 19 juli 2021 in zaak nr. NL21.5542;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 6 april 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling
van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Zwinkels
griffier
968