ECLI:NL:RVS:2022:3361

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
202201241/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing asielaanvragen en terugkeerbesluiten

Op 22 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vreemdelingen tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 28 december 2021 de aanvragen van de vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en hen opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Tevens zijn er inreisverboden uitgevaardigd tegen vreemdeling 1 en vreemdeling 2. De rechtbank Den Haag had op 22 februari 2022 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door mr. A. van der Toorn.

De Raad van State overwoog dat de vreemdelingen met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Nederland zijn vertrokken en een vertrekverklaring hebben ondertekend. Hieruit leidde de Afdeling af dat de vreemdelingen geen bescherming meer zochten, waardoor zij geen belang hadden bij de beoordeling van het hoger beroep met betrekking tot de afwijzing van de asielaanvragen. Echter, de procedures tegen de terugkeerbesluiten en inreisverboden werden niet ingetrokken, waardoor de vreemdelingen wel belang hadden bij de beoordeling van het hoger beroep in dat opzicht.

De Afdeling oordeelde dat de grief over de terugkeerbesluiten en inreisverboden niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd voor zover het betrekking had op de afwijzing van de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202201241/1/V2.
Datum uitspraak: 22 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1],[vreemdeling], mede namens haar minderjarige kinderen, en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 februari 2022 in zaken nrs. NL22.27, NL22.33 en NL22.36 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 28 december 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en hen opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: de terugkeerbesluiten). Tegen vreemdeling 1 en vreemdeling 2 heeft de staatssecretaris inreisverboden uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. van der Toorn, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat de vreemdelingen met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Nederland zijn vertrokken. De vreemdelingen hebben ook een vertrekverklaring ondertekend waarmee zij verklaren ermee in te stemmen dat nog openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd. Daaruit leidt de Afdeling af dat de vreemdelingen niet langer bescherming zoeken. Daarom hebben zij geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de asielaanvragen.
2.       In de vertrekverklaring is verder expliciet vermeld dat procedures tegen de terugkeerbesluiten en inreisverboden niet worden ingetrokken. Daarom hebben de vreemdelingen wél belang bij een beoordeling van het hoger beroep voor zover dit daarop betrekking heeft. Het hoger beroep is in zoverre ontvankelijk.
3.       De grief over de terugkeerbesluiten en inreisverboden leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de asielaanvragen niet-ontvankelijk en voor zover dit betrekking heeft op de terugkeerbesluiten en inreisverboden ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de asielaanvragen en voor het overige ongegrond;
II.       bevestigt in zoverre de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
853